Een thermometer is een toestel dat de temperatuur meet. De uitvinding toekennen aan één persoon is niet mogelijk, omdat het hier nu eenmaal over een evolutie van ontwikkelingen gaat.
In de tijd van de Griekse arts Hippocrates van Kos (460-370 v.C.) werd enkel de hand gebruikt om de hitte of de kilte van het menselijk lichaam te bepalen, hoewel koorts en rillingen gekend waren als kenmerken van een dodelijke proces.
De Griekse filosoof en wetenschapper Aristoteles (384-322 v.C.) stelde dat er vier fundamentele functies zijn: warmte, koude, droogte en vochtigheid en dat er onder invloed van die functies vier elementen werden gevormd: lucht, vuur, aarde en water.
De oude Grieken wisten reeds dat lucht uitzet door hitte. De vroegste beschrijving van dit fenomeen vindt men in de werken van de Griekse ingenieur en schrijver Philo van Byzantium (280-220 v.C.). Hij bouwde een apparaat voor thermometrisch gebruik, dat hij beschreef in 'Pneumatika'. Het bestond uit een lege loden bol, voorzien van een waterdichte stop. Eén been van een U-vormige glazen buis liep door de stop, terwijl het andere been naar de bodem van een volledig met water gevulde vaas daalde. Als men de vaas blootstelde aan de zon, veroorzaakte de uitgezette lucht in de bol een uitstoot van luchtbellen in het water van de vaas. Indien men het toestel nadien in de schaduw plaatste, koelde de lucht in de bol af en steeg het water in de glazen buis van de met water gevulde vaas. Als men ze daarna opnieuw verwarmde, liep het water terug in de vaas. Uit het functioneren van dit apparaat concludeerde Philo van Byzantium:
"Hitte is zeer nauw verbonden met lucht en trekt het zelfs aan".
Net als Philo van Byzantium wist ook de Griekse wetenschapper Heron van Alexandrië (10-70) dat bepaalde substanties, vooral lucht, kunnen uitzetten en samentrekken. Hij beschreef een experiment waarbij een gesloten, gedeeltelijk met lucht gevulde buis aan haar open einde in water stak. Het uitzetten of samentrekken van de lucht veroorzaakte een beweging in de buis. Aan deze thermoscopen werd bijzonder weinig aandacht besteed, eeuwen lang nam geen enkele auteur geïnteresseerd in de observatie van deze thermische fenomenen.
De Grieks-Romeinse arts Claudius Galen (130–201) baseerde heel wat ziektebehandelingen op vier persoonlijke, essentiële verschillen: warmte, koude, vocht en droogte, zoals gepostuleerd door Aristoteles en andere filosofen. Galen kwantificeerde het concept van graden warmte en koude om de omvang aan te duiden waarmee deze kwantiteiten in het menselijk lichaam aanwezig waren. Hij suggereerde een mengsel gelijke volumes van kokend water en ijs om de standaard van neutrale temperatuur vast te leggen. Volgens Galen waren de concepten warm en koud identiek bij neutrale temperatuur. In die tijd werd de huidskleur van een persoon bepaald door de proportie waarin warmte, koude, vochtigheid en droogte getemperd werden. Vanuit een neutraal middelpunt bepaalde Galen vier graden in beide richtingen. Dat neutrale punt was de mengeling van kokend water en ijs. Opvallend is wel dat de wetenschappers uit die tijd over een warmte- en koudeschaal beschikten, maar niet over precieze meetapparatuur.
Abu Ali al-Husayn ibn Abd Allah ibn Sina (980-1037) of Avicina, was een Perzische arts, wetenschapper en filosoof. Hij toonde als eerste aan dat het bloed het hart binnenstroomt om vervolgens door heel het lichaam te worden gepompt. Hoewel de Grieken, joden en christenen het bloed als de ziel van het lichaam bestempelden, postuleerde hij:
"Bloed is het vervoermiddel van voedings- en afvalstoffen."
Tijdens zijn wetenschappelijke experimenten gebruikte Ibn Sina als eerste een luchtthermometer voor het meten van de temperatuur. Het door Philo en Hero beschreven mechanisme werd later gebruiktom de warmte en koude van lucht aan te tonen.
In zijn twintig boeken tellend meesterwerk 'Magia Naturalis' beschreef de Italiaanse arts Giambattista della Porta (1535-1615) een eenvoudige luchtthermoscoop. Een thermoscoop is geen thermometer maar een voorganger ervan. Het verschil is dat een thermoscoop geen schaalverdeling heeft, in tegenstelling tot een thermometer. In zijn boek 'I tre libri de spiritali' uit 1606 beschreef hij een experiment waarbij de uitzetting van lucht in een distilleerkolf gemeten werd, wanneer deze verwarmd wordt. Op de glaskolf markeerde hij de hoogste en laagste waterstand. Maar eigenlijk verwijst niets naar een warmtemeting.
Het meten van warmte werd een puzzel in de kring van geleerde mensen uit Venetië, waartoe ook de Italiaanse wetenschapper Galileo (1564-1642) behoorde. De eerste oplossing was een thermoscoop. Verder bouwend op de 'Pneumatica' van de Griekse wetenschapper Heron van Alexandrië (10-70) speelden verschillende auteurs met de idee dat lucht uitzet als de hitte verhoogt.
In zijn boek 'De logista medica' schreef Johannes Hasler (1548-1593) een arts, theoloog en filosoof uit het Zwitserse Bern:
"Hoe kunnen wij de natuurlijke warmte van een mens bepalen, afhankelijk van zijn leeftijd, het seizoen, de breedtegraad en andere invloeden.”
In die tijd geloofde men nog dat de temperatuur van een bewoner uit de tropen hoger was dan die van iemand uit een hogere of lagere breedtegraad. Daarom voegde hij aan zijn publicatie een tabel toe. In de linker rij waren negen warmtegraden, daarnaast de overeenkomende vergelijkingsindeling van warmte en koude volgens Claudius Galen (130–201). In de derde en vierde rij een fijnere onderverdeling in drie van de graden van de eerste en tweede rij, rechts daarvan stonden de breedtegraden. Volgens Hasler kon men uit deze tabel de ‘normale huidtemperatuur’ van iedere persoon uit de verschillende breedtegraden opsporen en de arts zou zijn geneeskunde daarop moeten afstellen. Het was dus een 'medische schaal'. Daarnaast bestond ook nog eens een 'filosofische schaal' met 8 graden van warmte en 8 graden van koude.
Galileo Galilei (1564-1642), een Italiaans natuurkundige, astronoom en wiskundige, ontwikkelde rond 1592 een thermoscoop, het eerste toestel dat kwalitatief de temperatuur kon meten. Later verbeterde hij zijn toestel naar wat nu gekend is als een Galilei-thermometer, een thermometer in de vorm van een gesloten glazen cilinder waarin zich een doorzichtige vloeistof en verschillende vaak gekleurde glasbelletjes bevonden. Bij veranderende temperatuur wijzigde ook de dichtheid van de vloeistof, waardoor de glasbelletjes met hun eigen karakteristieke dichtheid omhoog of omlaag gestuwd worden. Dit gebeurde volgens de wet van Archimedes (287-212 v.C.), gezien voorwerpen met een lagere massadichtheid gaan zweven, terwijl die met een hogere zinken. Een glasbelletje bleef hangen op de plaats waar de dichtheid van de omgevende vloeistof gelijk was aan die van het glasbelletje. Bij het maken van deze thermometer werden de glasbelletjes met de grootste massadichtheid onderaan gelegd, zodat telkens één glasbelletje de oversteek van de bodem naar het oppervlak (of omgekeerd) kon maken bij een verandering van temperatuur.