De klinische thermometer werd in Duitsland door de Duitse dermatoloog Friedrich-Wilhelm von Bärensprung (1822-1864) en de Duitse artsen Ludwig Traube (1818-1876) en Carl Wunderlich (1815-1875) geïntroduceerd. Traube en Wunderlich hadden de gewoonte om schriftelijk koortsgrafieken te noteren, waardoor voor bepaalde ziekten een specifiek koortsverloop bekend werd.
In 1852 vervaardigde de Schotse patholoog Sir William Aitken (1825-1892) een kwik-thermometer met een smallere buis boven het reservoir, zodat het kwik na de meting niet terugliep. Op die manier kon men het toestel nog tot drie minuten na de meting aflezen.
In zijn 'Lehrbuch für Physik und Meteorologie in 2 Bänden' vergeleek Johann Heinrich Müller (1809-1875), Professor Fysica aan de Universiteit van Freiburg, de differentiaalthermometer van de in Amerika geboren Britse fysicus Sir Benjamin Thompson, count von Rumford (1753-1814) met die van de Schotse fysicus John Leslie (1766-1832), waarbij vooral de afstand tussen beide buizen opviel en uiteraard de verschillende schaalverdelingen.
De Duitse industrieel Ernst Werner von Siemens (1816-1892) vervaardigde een thermometer, die gebaseerd was op de elektrische weerstandsveranderingen van metalen.
De Franse arts Alexandre-Edmond Becquerel (1820-1891) deed temperatuurmetingen met een thermo-elektrische batterij. Het meten van de temperatuur met behulp van een thermokoppel is een differentiaal-meting. Die geeft het temperatuursverschil weer tussen de warme las en de koude las. Als de koude las in temperatuur varieert, is de meting fout.
Voor dit veel voorkomend probleem zijn er 2 oplossingen:
De koude las wordt in een speciale omhulling geplaatst, die op een bepaalde referentietemperatuur gehouden wordt (b.v. 25°C). Een veel gebruikte en eenvoudigere methode is het gebruik van smeltend ijs als referentietemperatuur (0°C).
De temperatuur van de koude las wordt elektronisch gemeten en daarna verrekend in specifieke elektronica.
De Britse arts Sir Thomas Clifford Allbutt (1836-1925) wordt algemeen beschouwd als de uitvinder van de 'klinische' thermometer. Zijn uitvinding werd zeer goed aanvaard omdat men tot op dat ogenblik 30cm lange thermometers gebruikte voor de temperatuursmetingen bij zieke mensen. Bovendien duurde dit ook nog eens twintig minuten. Met de 12cm lange thermometer van Allbutt gebeurde dat in vijf minuten.
In 1868 publiceerde de Duitse arts Carl Wunderlich (1815-1877), Professor Geneeskunde en een pionier van de psychiatrie, 1 miljoen temperatuuropnames bij meer dan 25.000 patiënten met een okselthermometer van 30 cm lang. Hij noteerde een reeks normale temperaturen van 36.3 tot 37.5 °C. Temperaturen buiten dit bereik wezen volgens hem op ziektes.