Dank zij de thermometer waarmee hij de temperatuur van het lichtspectrum registreerde dat door een prisma viel, ontdekte de Britse astronoom Friedrich Wilhelm Herschel (1738-1800) het infrarood licht. Hij stelde vast dat de temperatuur in het rode deel van het spectrum hoger lag dan in het blauwe. In het deel voorbij het rood noteerde hij een nog hogere temperatuur, waardoor hij concludeerde dat er daar licht moest zijn dat voor het menselijk oog niet waarneembaar is.
Bij de kleine 'Thermometrum Academiae Florentinae' (7,5 x 32,5cm) werden de getalwaarden gewoonweg gehalveerd, het meetbereik ging van 50° koude naar 45° warmte en daarnaast werd ook nog eens van 'zeer koud' naar 'zeer warm' beschreven.
De Franse horlogemaker van Zwitserse afkomst Abraham Louis Breguet (174-1823) ontwikkelde een thermometer, die bestond uit een spiraal van drie metalen lamellen: platina, goud en zilver. Aan het uiteinde van de spiraal zat een naald die de temperatuur aanduidde op een schaal.
Bij een verrassende ontdekking van 50 onbeschadigde thermometers in een kist van de 'Academia del Cimento' verscheen er licht in de duisternis over de schaalverdelingen. De Italiaanse wiskundige Guglielmo Libri (1803-1869) berichtte in zijn artikel 'Ueber die Bestimmung der Skale des Thermometers der Accademia del Cimento' dat hij meer dan tweehonderd vergelijkende waarnemingen had gedaan, waaruit hij de gemiddelde waarden noteerde. Daarbij noteerde hij
"...dat het nulpunt van de thermometers van de Academia del Cimento overeenkomt met 15° Reaumur, en de 50° van de eerste thermometer overeenkomen met 44° van de laatste. In smeltend ijs duidt de thermometer del Cimento 13,5° aan"
De Duitse arts Thomas Johann Seebeck (1770-1831) beschreef het thermo-elektrische effect waarbij de overgang tussen twee verschillende metalen een elektrische spanning produceert, als ze worden blootgesteld aan een temperatuurverschil. Dit effect gebruikt men tegenwoordig in thermokoppelingen.
In zijn boek 'A short account of experiments and instruments depending on the relation of air to heat and moistur' beschreef John Leslie (1766-1832) zijn uitvinding van een differentiaal-thermometer. Deze Professor Wiskunde aan de Universiteit van Edinburgh omschreef zijn toestel als een heel eenvoudig maar bijzonder nuttig instrument, een op belangrijke punten verbeterde luchtthermometer, die uit een U-vormige buis bestond met lucht gevulde kogels aan beide uiteinden, terwijl het middelste deel met karmijn gekleurd zwavelzuur bevatte. Hadden beide kogels dezelfde temperatuur dan bleef het water rustig, werd één kogel meer verwarmd zonk de vloeistof aan die zijde weg door de elasticiteit van de lucht. Voor het verschil van warmte tussen beide kogels had hij een duizenddelige schaal gekozen die de hele ruimte tussen de temperatuur van bevroren en kokend water in duizend delen onderverdeelde
De Franse Fysicus Antoine César Becquerle (1788-1878) ontwikkelde de differentiaal galvanometer, de eerste warmtemeter waarbij thermo-elektriciteit werd gebruikt.
De ontdekking van een aantal Florentijnse thermometers door Vincenzo Antinori (1792-1865), directeur van het Regal museum van Firenze, liet toe om hun schaal te bestuderen en om te zetten in gekende graden. De temperatuur van smeltend ijs werd als 13,5° gemarkeerd, terwijl 50 overeenkwam met 55°C.
De Britse geoloog John Phillips (1800-1874) vond de eerste succesvolle maximum kwikthermometer uit.
De Britse fysicus en chemicus Michael Faraday (1791-1867) publiceerde een werk over de eigenschappen van de halfgeleider Ag2S of zilversulfide, waaruit bleek dat de elektrische weerstand afneemt bij stijgende temperatuur en dat die beschouwd kan worden als de eerste thermistor NTC (Negative Coefficient Temperature).
De Britse natuurkundige James Prescott Joule (1818-1889) hield veertig jaar lang de metingen bij van het nulpunt van zijn thermometersj. In 1844 markeerde hij op een zeer accurate thermometer gemaakt door Dancer het vriespunt van water als nul.
De Britse wetenschapper Lord Kelvin (William Thomson) (1824-1907) stelde een andere schaalverdeling voor, die op dezelfde principes gebaseerd was als de Celsius thermometer, met als vast nulpunt het equivalent van -273.15°C (de eenheden gebruikt op deze schaal worden Kelvin [K] genoemd). Het vriespunt en het kookpunt werden op respectievelijk 273K en 373K vastgelegd. De Kelvinschaal wordt meestal gebruikt in wetenschappelijk onderzoek.