WebiMed.net

Medische Informatie en Gezondheid

1700 - 1724

1701

De Britse fysicus Sir Isaac Newton (1642–1727) suggereerde anoniem het gebruik van twee gefixeerde punten om de schaalverdeling van een thermometer vast te leggen: het smeltpunt van ijs zou 0° zijn en de okseltemperatuur van een gezonde Engelsman 12°. Op deze schaal kookte water op 34°. Als thermometrische vloeistof gebruikte hij lijnzaadolie.

1702

In 1702 ontwikkelde de Deense astronoom Olaf (Ole) Rømer (1644–1710) een temperatuurschaal die gebaseerd was op twee vaste meetpunten: kokend water en smeltend pekelwater. De idee van twee vaste punten werd later ook door de Duitse fysicus Gabriel Fahrenheit (1686-1736) en de Zweedse astronoom Anders Celsius (1701-1744) gebruikt voor het vastleggen van hun temperatuurschalen. Het onderste punt, overeenkomend met de temperatuur van een artificiële mengeling van zout, water en ijs, werd aangeduid als 0°, terwijl de bovenste gefixeerde waarde het stoompunt was, dat aangeduid werd als 60°. De daaruit voortvloeiende schaal werd verdeeld in gelijke volumetoenames, genummerd van 8 tot 59. Rømer ondernam zorgvuldige stappen om de uniformiteit van de diameter te controleren, door de lengte van een kwikdruppel te meten op verschillende plaatsen in de thermometerbuis. De Rømer-schaal was sexagesimaal (heel toepasselijk voor een astronoom) en zijn smeltpunt van ijs was 7.5°, later gewijzigd naar 8°. Vermits Rømer zelden het bovenste deel van de schaal gebruikte voor zijn meteorologische waarnemingen, veranderde hij de bovenste referentietemperatuur naar die van de bloedwarmte die hij als 22.5° labelde, zoals door Fahrenheit gerapporteerd.

1708

De Duitse natuurkundige Gabriel Daniel Fahrenheit (1686–1736) bracht het grootste deel van zijn leven door in Nederland. In 1708 bezocht hij Rømer en leende hij van hem de idee voor het ijken van thermometers, door het smeltpunt van ijs en de warmte van het bloed te gebruiken. De eerste Fahrenheit-thermometers hadden alcohol als thermometrische vloeistof, maar later schakelde hij over op kwik. In het begin gebruikte hij de schaal van Rømer, maar aan elke graad voegde hij vier verdere onderverdelingen toe. Later besliste hij dat de waarden van de vaste punten op de Rømer-schaal lastig en onhandig waren en daarom vermenigvuldigde hij ze met vier, waarbij 30° het normale ijspunt werd en 90° de lichaamstemperatuur. Nog later besliste hij dat 96° een meer geschikte lichaamstemperatuur kon zijn, omdat het deelbaar was door 12 en 32. Kort daarna ontwikkelde Fahrenheit een thermometer om de kookpunten te meten bij atmosferische druk en vond hij 212° als kookpunt voor water. Daarvoor paste hij zijn schaal aan met 212° als bovenste vaste punt en om een meer rationele 180° interval te hebben maakte hij 32° als vriespunt bij een atmosferische druk van 1 atm. Op deze finale versie van de Fahrenheit-schaal was de lichaamstemperatuur 98.4°. De uitstekende kwaliteit van de door Fahrenheit gefabriceerde thermometers bezorgden hem toegang tot de 'Royal Society of London'. Daar kondigde hij in 1724 aan dat hij thermometers gefabriceerd had met 32°F als vast vriespunt van water en 96°F als  normale lichaamstemperatuur. Op die manier gebruikte hij een veel fijnere schaal dan de originele van Rømer. Interessant om weten: hoewel het kookpunt van water bij hem 212°F was, werd dit in het begin niet als referentiepunt genomen, maar vanaf 1740 werd het daarvoor toch algemeen toegepast. De Fahrenheit-schaal werd in Engeland en de lagere landen aanvaard, maar niet in Frankrijk. Daar koos men voor het systeem van Réamur. De ontwikkeling van stabiele Fahrenheit-thermometers was een kantelmoment in de ontwikkeling van de thermometrie. De methodes voor het bepalen van schaalverdelingen zorgden voor verwarring, omdat de vaklieden uit verschillende landen andere calibratiepunten gebruikten. Er waren immers schalen van 18 tot 1841. Fahrenheit zorgde voor een enorme verbetering van de precisie, door de bol van de thermometer te vervangen door een cilinder en door kwik te gebruiken in plaats van alcohol, omdat kwik een meer lineaire expansie geeft. In navolging van het werk van Fahrenheit ontwikkelden heel wat wetenschappers praktische schalen die gebaseerd waren op arbitraire vaste punten, zoals onder andere Anders Celsius (1701-1744) en Antoine Becquerel (1852-1908).

Op hetzelfde ogenblik stelde de Franse wetenschapper Rene-Antoine Ferchault de Réaumur (1683–1757) een andere schaalverdeling voor, die slechts op één temperatuur geijkt was met opeenvolgende schaalverdelingen en die gebaseerd was op de berekende expansie van de vloeistof binnen de thermometer. Réaumur deed heel wat experimenten om de juiste thermometrische vloeistof te selecteren en omwille van de grote dilatatie koos hij voor met water aangelengde wijnspiritus. Omwille van deze selectie dacht het publiek dat water in de Réaumur schaal kookte aan 80°. Interessant om vermelden zijn de grote afmetingen van de thermometers van Réaumur. Ze hadden een grote bol met een diameter van 81 tot 108 mm waaraan een lange buis van 1.30 tot 1.62 m gekoppeld was, die een diameter had van 6.8 tot 9.0 mm. De thermometers en de schaal van Réaumur werden meer dan een eeuw in Frankrijk en Centraal Europa gebruikt, ondanks de beslissing van de Franse Revolutie om het decimaal systeem te gaan gebruiken.

De thermometer werd hoe dan ook weinig gebruikt, tot de Nederlandse Professor Geneeskunde Hermann Boerhaave (1668–1738), samen met zijn studenten Gerard L.B. Van Swieten (1700–1772), Anton De Haen (1704–1776) en  George Martine (1700-1741) het toestel aan het bed van hun patiënten gingen gebruiken. Martine vervaardigde zelfs een eigen thermometer. De Haen bestudeerde de nachtelijke veranderingen bij normale proefpersonen, observeerde temperatuurwijzigingen bij rillingen of koorts en noteerde een polsversnelling bij temperatuursverhoging. Hij vond dat de temperatuur een waardevolle indicatie is voor de progressie van een ziekte.

1724

De Franse astronoom Joseph-Nicolas Delisle (1688–1768) ontwierp een kwikthermometer, waarbij hij de temperatuur van kokend water op 0° fixeerde en de temperatuur van vrieswater op 100°. Na zijn dood werd dit omgekeerd, vooral omdat de Zweedse instrumentenbouwer Daniel Ekström (1711-1755), die de meeste thermometers fabriceerde voor Celsius, dit eerder al had gedaan. Gewoonlijk hadden de thermometers van Delisle 2.400 gradaties.