De Professor astronomie en wiskunde Johann Christoph Sturm (1635-1703) uit het Duitse Altdorf, wordt dikwijls vernoemd als uitvinder van de differentiaal-thermometer. Sturm besprak het toestel in 'Collegium Experimentale sive Curiosum...,', maar de edities uit 1676 en 1685 verschenen enkele jaren na de beschrijving van Samuel Reyher (1635-1714) en nergens beweerde Sturm dat hij deze thermometers had uitgevonden. Hij beschreef ook een thermometer die reeds in 1627 gekend was als de 'thermometer van Van Helmont'. Het verschil was dat de thermometer van Van Helmont onderaan open was, terwijl die van Sturm aan beide zijden gesloten was
De Franse wetenschapper Edme Mariotte (1620-1684), de pionier van de neurofysiologie en neuro-oftalmologie, vergeleek de meetreeks van zijn eigen thermometer met die van de Franse wiskundige en astrionoom Philippe de la Hirche (1640-1718). Het ging daarbij om de constante temperatuur in de kelders van het Parijse Observatorium, die op het einde van de zomer één graad verschilde. Verschillende decennia werd die ‘Temperatuur van de diepe kelder’ als fixeerpunt gebruikt in discussies.
In zijn boek 'Thermologia Aragonia, sive historia naturalis thermarum' stelde de Napolitaanse Professor Anatomie Sebastiano Bartoli (1635-1679) als eerste twee fixeerpunten voor, het vriespunt van water en het kookpunt van water.
In zijn ‘anoniem’ werk 'Traitté des baromètres, thermomètres et notiomètres' mengde de Franse fysicus en astronoom Joachim d'Alencé (1640-1707) zich eveneens in de discussies over de schaalverdeling van thermometers. In de Duitse uitgave uit 1695 stelde hij voor om als eerste fixeerpunt het ogenblik te gebruiken waarop water begint te bevriezen en als tweede het ogenblik dat boter begint te smelten in de zomer. De afstand tussen beide punten werd verdeeld in twee gelijke delen, die twee helften werden nog eens verdeeld in tien gelijke delen en boven en onder die twee uitersten gebruikte hij nog eens vier gelijke delen. Daarmee kwam hij aan vijftien afleidingen voor koude en evenveel voor warmte. Een ander voorstel van hem was de temperatuur van een mengeling van ijs en zout nemen als laagste temperatuur en die van de diepe kelder als gematigde. De afstand tussen beide moest in vijftien geometrische delen verdeeld worden. In zijn meest bekende werk 'Traittez des baromètres, thermomètres et notiomètres', werd tot tweemaal toe een thermometer in de vorm van een kikker getoond. Bij koortsige patiënten werd het toestelletje op de arm gebonden.
Nadat de Venetiaanse wiskundige Francesco Sagredo (1571-1620) drie gefixeerde punten definiëerde voor het ijken van thermometers (zomerhitte, sneeuw en een mengeling van sneeuw en water), stelde zijn collega en landgenoot Carlo Rinaldini (1615-1698) een voormalig medewerker van de 'Accademia del Cimento' op 79-jarige leeftijd een calibratiemethode voor voor thermometers:
“Men heeft zes vaten nodig die telkens 12/12 = 1 pond water kunnen opnemen. Het eerste vat wordt gevuld met 11 delen ijswater en de stand van de thermometer wordt gemarkeerd met “0”. Nu voegt men 1 deel kokend water toe en meet men opnieuw. Het volgende vat bevat 10 delen ijswater en 2 delen kokend water, opnieuw wordt gemeten en gemarkeerd. Het derde vat bevat 9 delen ijswater en drie delen kokend water en zo verder tot bij de tweede doorgang het 12de vat alleen nog kokend water bevat. Op die manier bekomt men een in 12 delen onderverdeelde schaal tussen de beide aanvangspunten, vriespunt en kookpunt.”
In zijn werk 'Remarques et experiences Physiques' beschreef de Franse fysicus Guillaume Amontons (1663-1705) een nieuwe, maar 'zeer precieze' en 'zeer reactie-snelle' luchtthermometer. In principe was het een barometer van Hooks met drie vloeistoffen en met een geblazen gesloten kogel, gevuld met lucht van een constant volume. Naast kwikzilver gebruikte hij olie van gekleurd wijnsteen als aantekenvloeistof en als derde vloeistof kleurloos petroleum. De verdeelschaal beschreef hij van 0 tot 100 graden. Hij had de idee overgenomen van Hubin en was daarmee zijn tijd ver vooruit.