Ferdinando II de Medici (1610-1670), de Groothertog van Toscanië, vervaardigde de eerste gesloten, glazen vloeistofthermometers, die bekend werden als Florentijnse thermometers. Ze bestonden uit een glazen buis die aan één uiteinde gesloten was en aan de andere zijde een groot vloeistofreservoir had in de vorm van een bol. Ferdinando mocht zich gelukkig prijzen dat hij Jacopo Mariani in dienst had, een uitstekende glasblazer die thermometers vervaardigde in alle maten. Deze in Frankrijk en Engeland veelvuldig gebruikte thermometers hadden gradaties van 50, 100 of 300 graden en gebruikten gekleurde wijn als thermische vloeistof. De toestellen werden ruwweg gestandaardiseerd met de hitte van de zon en de koude van ijswater. Elke graad werd met een glazuren punt op de buis gemarkeerd, wit voor alle 10 graden, en zwart voor de eenheden. Het voordeel van wijn was dat de expansie niet afhing van de luchtdruk. De Florentijnen experimenteerden ook met kwik- en waterthermometers, maar lieten dat gebruik daarvan varen omdat de expansie te klein was. Later loste men dit probleem op door eenvoudig fijnere diameters te gebruiken, waardoor de sensitiviteit verhoogde.
In Engeland vervaardigde de Britse natuurkundige en astronoom Robert Hooke (1635-1703) de eerste, gesloten spiritusthermometer volgens de richtlijnen van de Ierse chemicus Robert Boyle (1627-1691). In 1655 publiceerde hij dat in zijn bekendste werk 'Micrographia'. Hij was de eerste die als onderste fixeerpunt het vriespunt van water gebruikte. Hiervoor ontwikkelde hij een cilindrisch vat uit een dunne zilver- en koperplaat van 2,0 x 2,0 duim (= 5 x 5cm), waarin hij een glazen buis met een diameter van 1.25 cm bevestigde. Dit glazen capillair werd opgedeeld in tien gelijke delen van 5 cm, zodat ieder deelvolume overeenstemde met één duizendste van het volume van het vat. Om de schaalwaarde te bepalen stak men deze met spiritus gevulde opstelling, samen met de gegradueerde thermometer, in een koud waterbad en verwarmde men beide langzaam, vertrekkend van het vriespunt 0 = bovenste cilinderrand. Na het bereiken van de temperatuur bracht men de verdelingen aan op de thermometer. Op die manier markeerde men de eerste tien graden en kon men de rest geometrisch naar boven of naar onder uitbreiden. Hooke gebruikte slechts één fixeerpunt: het vriespunt van water.
Aanvankelijk raakten de originele Florentijnse thermometers in Noord-Europa bekend, omdat Groothertog Ferdinando II de Medici (1610-1670) ze als reisgeschenk uitdeelde. De kwaliteit ervan verspreidde zich vrij vlug, zodat de Italianen ze nadien in grote getalen exporteerden. Ze bestonden uit een kogelvormig uitzetvat met bovenop een capillair en waren zo'n elf cm hoog. Ze waren gesloten en vanaf 1658 werden ze met ongekleurde spiritus gevuld. De schaalverdeling werd op het capillair met gesmolten email-druppeltjes aangeduid, die opwaarts overeenkwamen met 1 tot 50°. In zijn postuum verschenen werk 'Theatrum Staticum' uit 1726 vermeldde de Duitse wetenschapper Jakob Leupold (1674-1724) dat de Florentijnse thermometer massaal gebruikt werd in zijn land.
In zijn boek 'Mechanica hydraulico-pneumatica' beschreef de Duitse Jezuïet en wetenschapper Gaspar Schott (1608-1666) een dubbele gesloten thermometer.
Tussen 1658 en 1660 noteerde de Parijse astronoom Ismael Boulliau (1605-1694) zijn enorm aantal temperatuursmetingen.
In Engeland werd de 'Royal Society of London' opgericht, een bonte verzameling van de meest bekwame filosofen en wetenschappers uit die tijd. Bij de bekendste leden noteerde men de namen van de Ierse chemicus Robert Boyle (1627-1691), de Britse natuurkundige en astronoom Robert Hooke (1635-1703), de Britse wetenschapper en astronoom Christopher Wren (1632-1723), de Nederlandse natuurkundige en astronoom Christian Huygens (1629-1695), de Britse wis- en natuurkundige Isaac Newton (1643-1727), de Duitse wis- en natuurkundige Gottfried Willem von Leibniz (1646-1716) en de Italiaanse wis- en natuurkundige Vincenzo Viviani (1622-1703). Ze spraken af om éénmaal per week te vergaderen in Londen, om ervaringen te kunenn uitwisselen. Deze traditierijke vereniging bestaat nog steeds.
De grootste thermoskoop werd in 1660 door de Duitse natuurkundige Otto von Guericke (1602-1686) vervaardigd, die ook Burgemeester was van Maagdeburg. Het drie meter hoge gevaarte, met het opschrift 'Mobile Perpetuum', werd aan de noordzijde van zijn huis opgehangen. Op de vloeistof dreef een stuk kurk in de U-vormige buizen. Aan de over een katrol lopende hechtdraad van de kurk hing als tegengewicht een kleine engel. Door het op- en neergaan van de engel kon men de temperatuursstijgingen of -dalingen volgen.
Andere takken van thermometrie waren de gasthermometrie en de thermodynamische thermometrie. Nog voor het verschijnen van de Fahrenheit-thermometer, rapporteerde de Engelse chemicus Robert Boyle (1627-1691) in een van zijn studies over lucht opgesloten in een U-vormige buis. Hij vond dat bij een constante druk het volume een functie was van de temperatuur. In 1665 stelde Boyle voor om een standaard in te stellen voor warmte. Gelijktijdig bekritiseerde hij echter de keuze van het vriespunt van water als fixeerpunt. Vloeistoffen hebben immers verschillende vriespunten en hij meende tijdens zijn proeven gezien te hebben dat zelfs water niet altijd op hetzelfde ogenblik bevriest. Daarom stelde stelde hij het verstijfpunt van anijsolie voor als fixeerpunt, omdat die olie het ganse jaar verkrijgbaar was.
De Engelse fysicus Robert Hooke (1635-1703) vervaardigde een thermometer met ethanol, met het stollingspunt van gedistilleerd water als nulpunt, waarbij de graden correspondeerden met de duizendsten van het initiële volume. In 1663 werd in Londen een eerste poging ondernomen om thermometers te calibreren en standaardiseren. De leden van de 'Royal Society of London' gingen akkoord om hiervoor één of meerdere thermometers van Hooke te gebruiken als standaard, zodat de metingen van de andere toestellen daaraan konden aangepast worden.
In 1663 bracht de Nederlandse natuurkundige en astronoom Christian Huygens (1629-1695) een bezoek aan Londen, waar hij bezeten raakte door thermometers. Hij gebruikte die dan ook in Nederland en in 1665 stelde hij voor om het vries- en kookpunt van water als fixeerpunten te gebruiken.
In Frankrijk wilde men niet achterblijven. Onder voorzitterschap van zijn Minister van Wetenschap en Financiën Jean Baptiste Colbert (1619-1683), stichtte zonnekoning Lodewijk XIV (1638-1715) in december 1666 'L'Académie des sciences'. Deze instelling kreeg een observatorium ter beschikking met fundamenten van 28 meter diep en kelderruimtes die door ver doorlopende tunnels met elkaar verbonden waren, iets wat later een heel belangrijke rol zou gaan spelen bij de discussie over thermische fixeerpunten.
Een grote stap vooruit in de uitvinding van de alcohol-thermometer dankte men aan de Italiaanse natuurkundige Galileo Galilei (1564-1642). Voor 1647 vervaardigde de Italiaanse priester Padre Ilario Rinieri al alcohol-thermometers, die vernoemd worden in de oudste geschriften van l'Accademia del Ciment. Zij geleken sterk op diegene die we nu gebruiken, maar ze hadden grotere sferische, soms zelfs cilindrische of spiraalvormige bollen. De graden die de duizendsten van het volumereservoir vertegenwoordigden, werden met glazuren kralen gemarkeerd en op de stengel gesmolten. De Accademia del Cimento (Academie der experimenten) was een van de eerste wetenschappelijke genootschappen. Ze werd in 1657 in Firenze opgericht door de Italiaanse wis- en natuurkundigen Evangelista Torricelli (1608-1647) en Vincenzo Viviani (1622-1703), beiden studenten van Galileo Galilei (1564-1642). De oprichting werd bekostigd door kardinaal Leopoldo de Medici (1617-1676) en groothertog Ferdinando II de Medici (1610-1670) van Toscanië. De genootschap had tot doel:
Experimenten uitvoeren over alles wat met natuurwetenschappen te maken heeft.
Speculaties vermijden.
Laboratoriuminstrumenten ontwikkelen.
Standaardisatie van metingen.
Publicatie van 'Saggi di naturali esperienze fatte nell'Academia del cimento Florence' (Essays van natuurlijke ervaringen opgedaan in l'Accademia del cimento Florence), dat in 1731 in het Latijn vertaald werd en de standaardhandleiding werd voor het laboratorium van de 18de eeuw.
De vergaderingen gingen door in het Palazzo Pitti en de genootschap experimenteerde heel wat op het vlak van temperatuur- en luchtdrukmeting, waarbij zelfgemaakte instrumenten werden gebruikt. Het motto van de genootschap was 'Provando e riprovando' wat vertaald kan worden als 'keer op keer proberen en bevestigen'. De academie deed uitgebreide thermische experimenten en de leden werden experten in het vervaardigen van thermometers met reproduceerbare afmetingen. Na tien jaar werd de genootschap opgeheven.
In zijn 'Saggi di naturali esperienze' (Essays over natuurlijke experimenten) beschreef de Italiaanse filosoof Lorenzo Magalotti (1637-1712) de door 'l'Accademia del Cimento' voorgestelde thermometer met glasbolletjes. Het toestel raakte bekend als 'Thermometro Lento' omdat het zeer traag werkte.
Ook de Hollandse natuurwetenschapper en bioloog Jan Swammerdam (1637-80), vooral bekend door zijn pionierswerk van microscopische studies, beschreef een thermometer in één van zijn publicaties.
In 1664 tijdens een bezoek aan Firenze, zag de Frans astronoom, wiskundige, architect en schilder Philippe de la Hire (1640-1718) de verschillende thermometers van 'l'Accademia del Cimento', waarop hij de Parijse instrumentenmaker Louis Hubin vroeg om hem een gelijkaardige instrument te maken. De spiritus-thermometer had een diameter van 5 cm, een capillair van 12 cm met een willekeurige schaalverdeling, die in 1730 nog steeds gebruikt werd in het Parijse Observatorium. Daarna werd hij vervangen door de thermometer van René-Antoine Ferchault de Réaumur (1683-1757). Interessant is de notitie van de la Hire over zijn meting van een constante keldertemperatuur van 48° in het Observatorium, evenals zijn 32° voor de temperatuur van bevroren water, waardoor een bijna preciese reconstructie mogelijk was van de schaalverdeling van de la Hire.
Differentiaal-thermometers werden ingezet om temperatuurverschillen tussen twee verschillende meetpunten te meten. Samuel Reyher (1635-1714), Professor Wiskunde aan de Universiteit van Kiel, beschreef dit toestel voor het eerst in zijn publicatie 'Dissertatio de aere'. Een half-cirkelvormige gebogen glasbuis met aan beide uiteinden twee even grote, gesloten en met lucht gevulde holle kogels, met tussenin een vloeistof. Naargelang het luchtvolume warmer werd bewoog de vloeistof zich uit rusttoestand (= 0) en duidde ze op die manier het temperatuurverschil aan.