In Frankrijk startte men met het doorsturen van ECG’s via de telefoon.
De Amerikaanse arts Reba Benschoter (1930-) was de oprichtster en drijvende kracht van het baanbrekende telezorg-programma van het Universitair Medisch Centrum van de University of Nebraska. Via het door haar geleide departement van biomedische communicatie promootte zij telehealth en aanverwante technologieën vele jaren lang.
De NASA gebruikte de televisietechnologie voor het doorsturen van microscopische onderzoeken.
Nadat heel wat Amerikaanse astronauten in de ruimte gestorven waren, startte de NASA met Telegeneeskunde. De fysiologische parameters werden zowel vanuit het ruimteschip als vanuit de ruimtepakken verzonden. Met de komst van de satellieten versnelden die eerste inspanningen, waardoor de ontwikkeling van de Telegeneeskunde werd aangezwengeld.
De satellieten werden ook gebruikt om informatie te verzenden en medische hulp te bieden in de Appalachen, de Rocky Mountains en Alaska.
In de Journal of Anesthesiology werd de eerste radio-telemetrie beschreven voor het monitoren van patiënten in de intensive care unit.
Met het ondertekenen van een conventie tussen la Caisse Primaire d’Assurance maladie de Paris en l’AP-HP et Santé Service werd l'Hospitalisation à Domicile (HAD) in Frankrijk officieel.
In de Verenigde Staten startte het Healthcare Information and Management Systems Society (HIMSS), een gezondheidsorganisatie die zich toelegde op het optimale gebruik van informatietechnologie en beheerssystemen voor het welzijn van personen. Met kantoren in Chicago en Washington D.C., vertegenwoordigde HIMMS later meer dan 23.000 individuele leden, waarvan 73% actief was in de patiëntenzorg. HIMSS omvatte ook 380 maatschappijen en dertig not-for-profit organisaties die via het gebruik van IT- en beheersystemen de missie voor de hervorming van de gezondheidszorg deelden.
De Australische arts Alan Walker (1911-2003) van de Sydney's Central Methodist Mission zag de noodzaak in van een crisis-interventiecentrum via telefoon en met dat doel stichtte hij 'LifeLine'. Na een jaar voorbereiding en onder het motto "Help is as close as the telephone" werd het LifeLine centre van Sydney op 16 maart 1963 geopend. In de grootste steden wereldwijd groeide LifeLine uit tot een internationale organisatie, die ervoor zorgde dat miljoenen mannen en vrouwen steun en hoop ontvingen in tijden van eenzaamheid, isolatie en nood.
Bell lanceerde een nieuw model van zijn picturephone.
Aan de University of Nebraska startte men met Video communications. Een link met het 180 kilometer verder gelegen Norfolk State Hospital zorgde ervoor dat spraaktherapie vanop afstand mogelijk werd, dat men neurologische onderzoeken kon doen, diagnoses kon stellen van moeilijke psychiatrische gevallen, consultaties en onderzoekseminaries kon houden en opvoeding en training kon geven.
In Frankrijk werd l'Hôpital à Domicile (HAD) voor kinderen opgericht.
Op 4 oktober 1965 startte de Canadese arts Bruce MacDougall (1925-2010) van de St. Peter's United Church in Sudbury, Ontario een LifeLine service, die uitgroeide tot de Telecare Distress Centres.
In de Verenigde Staten ontwikkelde het Life Science Team van de NASA het geavanceerde meet- en zorgsysteem Intergrated Medical Behavioral Laboratory Measurement System (IMBLMS), het eerste echte systeem voor Telegeneeskunde.
Het eerste unieke voorbeeld van tele-chirurgie werd door de Amerikaanse cardiovasculair chirurg Michael Ellis DeBakey (1908-2008) uitgevoerd. Voor de deelnemers aan de World Health Organization meeting in het Zwitserse Geneve voerde hij een open-hart-operatie uit in het Methodist Hospital van Houston, Texas. Het gebeuren werd via de Early Bird sattelliet van Comsat, live doorgestraald naar Zwitserland. DeBakey beschreef tijdens de ingreep de volledige operatietechniek en beantwoordde de vragen die hem in Zwitserland gesteld werden.
In januari 1965 werd het eerste telepsychiatrisch productieprogramma gestart, een kortegolf-verbinding tussen Omaha en het 112 mijl verder gelegen Norfolk State Mental Hospital. Het project werd zes jaar gesubsidieerd door de National Institutes of Mental Health. Tijdens die periode werden meer dan driehonderd uur klinische tele-psychiatriesessies geregistreerd. Het programma overleefde het einde van de subsidieperiode niet, waarschijnlijk vanwege de zeer hoge transmissiekosten tussen Omaha en Norfolk, die jaarlijks 48.000 dollar bedroegen.
De Amerikaanse Psychiater Frank Menolascino (1931-1992) was aan de Creighton University een pionier op het vlak van mentale gezondheidszorg en jaren lang voorzitter van het departement Psychiatrie.
In Zweden was Tele-radiologie de meest gebruikte toepassing van Telegeneeskunde. In de meeste gevallen werd ISDN gebruikt. Professor Holger Pettersson (1942-2010) van het Lund University Hospital hield er raadplegingingen mee. Teleradiologie werd ook gebruikt voor onderwijs en opleiding en Lund had een programma met centra in Mexico, Noorwegen en Singapore.
Tele-pathologie werd in Zweedse ziekenhuizen geëvalueerd. Professor Urologie Christer Busch verrichtte hierover baanbrekend werk aan het Uppsala University Hospital.
Ook Telegeneeskunde voor neus-keel-oren werd voor het eerst in Zweden uitgevoerd tussen huisartsen en ziekenhuizen. Dokter Jörundur Kristinsson voerde endoscopische keelonderzoeken uit, het digitale beeld werd via ISDN doorgezonden naar het hospitaal van Skövde, waar KNO-arts Ingemar Melen de diagnose stelde.
De ATS-1 satelliet werd door de NASA goedgekeurd voor tele-medisch gebruik, meteen ook de start voor heel wat Telegeneeskunde-projecten van de volgende vijftig jaar.
Lancering van het Alaskan Telemedicine Program.
Oprichting van het Massachusetts General Hospital Telemedicine Program. De internationale luchthaven Logan van Boston linkte zijn luchthavenkliniek aan het lokale Massachusetts General Hospital, waardoor specialisten meteen pre- en post-tarmac zorgen konden toedienen.
De onafhankelijke organisatie International Medical Informatics Association (IMIA) speelde een grote rol in de promotie en de verdere toepassing van informatietechnieken bestemd voor gezondheidszorg, biowetenschappen en geneeskunde. De organisatie werd in 1967 opgericht als technisch comité van de International Federation for Information Processing (IFIP). In 1987 werd het een onafhankelijke organisatie en in 1989 werd ze door de Zwitserse wetgeving bekrachtigd.
In 1967 richtten Kenneth T. Bird en Raymond L. H.Murphy Jr. een audiovisueel microgolfcircuit op tussen het Massachusetts General Hospital in Boston en de nabijgelegen Logan Airport. Ze evalueerden meer dan 1000 medische consultaties voor luchthavenmedewerkers en reizigers die ziek waren.
In Zweden werd in Uppsala en Lund voor het eerst Conventionele Telegeneeskunde toegepast in het domein van neurofysiologie.
COmputer STored Ambulatory Record (COSTAR) was een elektronisch medisch dossier dat de Massachusetts General Hospital Utility Multi-Programming System (MUMPS)-programmeertaal gebruikte. Tussen 1968 en 1971 werd het door de Amerikaanse artsen G. Octo Barnett (1930-2020) en Jerome H. Grossman (1940-2008) ontwikkeld in het Laboratory of Computer Science van het Massachusetts General Hospital voor het Harvard Community Health Plan.
Door de significante toename van telefonische en radiofonische consultaties in de gezondheidszorg richtte de Franse arts Louis Lareng (1923-2019), Professor Anaestesie aan de Universiteit van Toulouse en sedert 1966 actief bezig met Telegeneeskunde, de Service d´Aide Medical d´Urgence (SAMU) op evenals de Service Mobile d´Urgence et Réanimation (SMUR), wat in Frankrijk een belangrijke mijlpaal was in de geschiedenis van de Telegeneeskunde. Deze organisaties deden in het begin niet aan Telegeneeskunde, maar creëerden het framework dat Telegeneeskunde later toeliet.
Het New Hampshire–Vermont Medical Interactive Television Network was het derde Telegeneeskunde programma in de Verenigde Staten. Het was een tweewegs-verbinding tussen het Hitchcock Hospital van het Dartmout Medical Center in Hanover, New Hampshire en het 38km verder gelegen Claremont General Hospital.
Het Vermont interactive videoconferencing leidde tot het INTERACT netwerk, dat, op zijn hoogtepunt in de jaren zeventig, negen hospitalen met elkaar verbond in Vermont en New Hampshire: het Medical Center Hospital van Vermont in Burlington (nu gekend als Fletcher Allen Health Care), het Central Vermont Hospital in Berlin, het Rockingham Memorial Hospital in Bellows Falls, het White River VA Hospital in White River Junction, de St. Albans Correctional Facility, het Brattleboro Retreat, Claremont Hospital, alle in New Hampshire en het Dartmouth-Hitchcock Medical Center in Hanover, NH.
Tijdens de eerste internet-transmissie trachtte de Amerikaanse ingenieur computerwetenschappen Leonard Kleinrock (1934-) het allereerste host-to-host bericht te verzenden vanuit het Stanford Research Institute. Hij typte “log in”, maar het systeem crashte na drie letters.
In 1969 begon het Advanced Research Projects Agency (ARPA) van het Amerikaanse ministerie van Defensie (DoD) met haar Advanced Research Projects Agency Network (ARPANET), het eerste operationele packet switching computernetwerk en de voorloper van internet. De oprichting van het ARPANET had economische redenen: computers waren duur, dus was het heel wat voordeliger dat onderzoeksinstituten die aan militaire projecten meewerkten elkaars apparatuur konden delen. De idee kwam van de Poolse Amerikaan Paul Baran (1926-2011) die samen met Donald Davies (1924-2000) en Leonard Kleinrock (1934-) de pakketgeschakelde netwerken ontwikkelde. Het grootste probleem bij de opstart was dat meerdere soorten computers met elkaar moesten verbonden worden. Dit loste men op door op iedere netwerklocatie een minicomputer te installeren als interface message processor (IMP). Men kan deze IMP's beschouwen als de voorlopers van de huidige routers, zij het dat ze de omvang hadden van een koelkast, wat klein was in vergelijking met de toenmalige computers. In 1969 waren aan de westkust van de Verenigde Staten vier IMP's actief: University of California in Los Angeles, University of California in Santa Barbara, Stanfort University en University of Utah. Een jaar later was het aantal uitgegroeid tot tien en in 1971 tot vijftien? Daarop werden 23 computers aangesloten. Langzaam maar zeker werd het ARPANET verbonden met andere netwerken en op die manier werd het de backbone (ruggengraat) van het ARPA Internet. In de jaren '80 verloor het zijn militaire functie. Omwille van praktische doeleinden had defensie haar eigen Military Network (MILNET), dat niet rechtstreeks met het internet verbonden was. Oorspronkelijk werd ARPANET ontwikkeld om aa, te melden op andere computers en voor het verzenden en ontvangen van bestanden tussen computers. Na de ingebruikname ontwikkelde zich heel vlug een derde toepassing: email. Het ARPANET werd in 1988 definitief buiten gebruik gesteld.