De Franse arts Jean-Nicolas Corvisart (1755-1821) vertaalde Auenbrugger’s ‘Inventum Novum’ van het Latijn naar het Frans, waarmee hij op slag beroemd werd. Hij voorzag de tekst van aantekeningen en toverde de monografie van 49 pagina’s om tot een boek van vierhonderd pagina’s. Corvisart was een groot supporter van de door Auenbrugger beschreven borstpercussie, hij perfectioneerde de techniek en begon hem sterk te promoten. Om de test uit te voeren gebruikte hij het palmaire vlak van de gestrekte en gesloten vingers. De overtuiging van Corvissart was:
"Voor artsen zijn opleiding en oefening noodzakelijk om de werking van organen te begrijpen, om op die manier geloofwaardig over te komen aan het bed van de patiënt."
Voor Corvisart was percussie het voornaamste middel om de oorzaak en lokalisatie van de verschillende ziekten te ontdekken.
In 1797 startte Corvisart met lesgeven aan het Collège de France, waar hij een reputatie genoot als cardiologie-expert. In 1804 werd hij de lijfarts van Napoleon Bonaparte (1769-1821) en diens vrouw Josephine (1763-1814). Napoleon had zo'n grenzeloos vertrouwen in zijn arts dat hij verkondigde:
"Ik geloof niet in geneeskunde, ik geloof in Corvisart."
In zoverre dat de kleine generaal hem zelfs tot Ridder sloeg van het Erelegioen. Josephine van haar kant verlangde steeds meer naar de pillen die Corvisart haar voorschreef. Daarom gaf hij haar een placebo van in zilverpapier gewikkelde kogeltjes witbrood.
Gaspard Laurent Bayle (1774-1816) was een leerling van Corvissart, die zich in 1805 vestigde in het Parijse l’Hôpital de la Charité. Bayle gebruikte enkel zijn oor om naar het hart van zijn patiënten te luisteren. Hij is bekend voor zijn uitgebreid werk over pathologische anatomie en voor zijn bijdragen in het onderzoek naar kanker en tuberculose. Na negenhonderd post-mortem onderzoeken omschreef hij zes verschillende types tuberculose: ulcereuze ftisis (= tering of tuberculose), calculeuze ftisis, cancerogene ftisis, tuberculaire ftisis, glandulaire ftisis en ftisis met melanosis. Zijn meest bekende werk is 'Recherches sur la phthisie pulmonaire' (Onderzoek naar pulmonale tuberculose) uit 1810. Hij beschreef ook een behandeling voor kanker, dat werk werd in 1833 door zijn neef Antoine Laurent Bayle (1799-1858) postuum gepubliceerd.
De Franse arts René-Théophile-Hyacinthe Laennec (1781-1826) werd in het Bretoense Quimper geboren en op 5-jarige leeftijd verloor hij zijn moeder aan long-TBC. Daarom werd hij opgevoed door zijn oom Guillaume Francois Laennec (1748-1822). Deze Professor Geneeskunde aan de Université de Nantes zorgde voor een uitstekende basisopleiding en op 19-jarige leeftijd startte Laennec de studies Geneeskunde. In 1804 studeerde hij af aan het Parijse l’Hôpital de la Charité, waar onder andere Jean-Nicolas Corvisart (1755-1821) en diens assistent Gaspard Laurent Bayle (1774-1816) zijn leermeesters waren. Laennec liep echter niet hoog op met zijn Corvisart, want in 1802 schreef hij in een brief aan zijn vader:
"Ik ken enkel een mijnheer Corvisart die te lui is om een boek te schrijven, hoewel hij de coryfee is van de praktische geneeskunde; die geen patiënten wil zien omdat ze hem vervelen; die het mij kwalijk neemt als ik hem over bepaalde zaken wil spreken; die geen brieven opent of ze in het vuur werpt als men hem met zulke dingen zou storen. Zijn karakter bevalt me zo weinig dat ik angstig tracht om hem beter te leren kennen."
Door de dood van zijn moeder was hij vooral in tuberculose geïnteresseerd en percussie met palpatie was één van zijn favoriete diagnosemethoden. Van zijn vriend en voormalig leraar Gaspard Laurent Bayle (1774-1816) leerde hij de directe auscultatie kennen, waarbij de arts met zijn oor op de borst van de patiënt naar thoraxgeluiden luistert.
Het verhaal over directe auscultatie is breed bekend. Tijdens een koude ochtend in september 1816 verliet Laennec l’Hôpital Necker om iemand met hartproblemen te onderzoeken. Hij kruiste het binnenhof van het Louvre waar kinderen speelden. Eén van hen kraste met een naald aan het uiteinde van een boomstam, zijn vriendje aan het andere kant van de boomstam hoorde het versterkte geluid. Het voorval werd een inspiratieflits voor Laennec.
De uitvinding van de stethoscoop was dan ook puur toeval. Laennec moest Marie-Melanie Basset onderzoeken, die alle tekenen van een hartziekte vertoonde. Sommigen willen dat Marie-Melanie een 40-jarige, goed geproportioneerde dame was, anderen houden het dan weer op een mollig, weinig hygiënisch meisje, dat niet zo frisjes rook. Hoe dan ook, Laennec vond het vervelend dat hij zijn oor op haar borst moest leggen. Hij herinnerde zich het spelletje van de twee jongens. Hij rolde 24 bladen papier op, plaatste één uiteinde op de borst van de dame en het ander in zijn oor. Niet alleen was hij verbaasd dat hierdoor geluiden werden overgebracht, maar ook dat ze luid en helder waren. In maart 1817 publiceerde hij dit voorval :
“Ik rolde een stapel papiervellen op tot een soort cilinder en plaatste één uiteinde op de hartstreek van de patiënt en het andere op mijn oor, en was niet weinig verbaasd en blij dat ik dank zij mijn vondst de actie van het hart duidelijker en klaarder kon waarnemen dan ik dat ooit had kunnen doen door mijn oor rechtstreeks op de borst te plaatsen."
Laennec was ook een bedreven houtdraaier, in zijn huis installeerde hij een machine voor houtbewerking en stockeerde hij verschillende houtsoorten. De eerste stethoscoop was eigenlijk een houten buis bedoeld voor één oor. Het toestel vertoonde veel gelijkenis met de oortrompet, die in die tijd veel gebruikt werd bij hoorproblemen. Laennec noemde dit eerste ontwerp 'Le Cylindre' (= de cilinder), omdat hij het niet nodig vond om een historische naam te geven aan zulk een fundamenteel instrument. Hij ergerde zich echter aan de verschillende namen waarmee collega’s zijn uitvinding bedachten en besloot dan maar dat het 'Stethoscoop' moest zijn.
Laennec experimenteerde met verschillende vormen van zijn stethoscoop. In 1819 kwam hij uit op een hol, uit zacht hout vervaardigd instrument van 3.5 cm diameter en 25cm lengte. Het bestond uit drie stukken die in elkaar werden geschroefd, waardoor hij het in zijn binnenzak kon meenemen. Afhankelijk van het aantal gebruikte segmenten kon men het verlengen of verkorten. Met die nieuwe stethoscoop onderzocht hij de hart- en longgeluiden en in 1819 publiceerde hij de resultaten in een verhandeling over directe auscultatie, een turf van 928 pagina’s, die de wereld van de Geneeskunde op zijn kop zette. In dat boek toonde hij de design van zijn stethoscoop en gaf hij instructies voor het bouwen van een geschikte stethoscoop. Hij bevestigde zijn diagnoses met onderzoek op lijken. Na dit enorme succes vervaardigde hij steeds opnieuw andere modellen uit hout.
Laennec schonk heel wat stethoscopen aan collega’s, maar verkocht ze ook samen met zijn boek. Hij was de eerste die de auscultatorische tekenen omschreef, zoals die in de huidige Geneeskunde nog altijd gebruikt worden: 'bruit,' 'rales,' bronchophony,' en 'egophony.' Hij is ook bekend door zijn werk over cirrose, waarnaar nog altijd gerefereerd wordt als 'Laennec's cirrhosis'.
De tweede editie van zijn 'De l'Auscultation médiate, ou Traité du diagnostic des maladies des poumons et du cœur, fondé principalement sur ce nouveau moyen d'exploration' werd in 1826 gepubliceerd, net nadat Laennec overleden was aan tuberculose, de ziekte waaraan hij met behulp van zijn stethoscoop heel wat uren gespendeerd had.