Het hart klopt omdat de hartspier door elektrische signalen van zenuwcellen het commando krijgt om samen te trekken. Deze signalen volgen een uitgestippelde weg doorheen de hartspier. De signalen ontstaan in de sinusknoop van het hart (in de rechterbovenhoek) en worden dan via zenuwbanen eerst naar de boezems en dan naar de kamers geleid. In de kamers lopen de zenuwsignalen (en dus ook de samentrekking van de hartspier) in het tussenschot van de kamers naar beneden om langs de buitenwanden terug omhoog te lopen.
Bij hartritmestoornissen (of aritmieën) is er een probleem met de weg die deze elektrische signalen afleggen of met het ontstaan van de signalen. Het gevolg is dat het hart te snel, te traag of onregelmatig gaat kloppen.
Men onderscheid verschillende types van aritmieën: tachycardieën zijn ritmestoornissen die leiden tot een te snelle hartslag, bradycardie is een te trage hartslag.
Daarnaast maakt men ook een onderscheid naargelang de plaats van het ontstaan (atriaal / ventriculair).
Een speciale vorm van tachycardie is een fibrillatie: een snel, chaotisch en niet langer gecoördineerd samentrekken van de hartspier. Het hart gaat als het ware trillen en fladderen en de contracties zijn niet langer functioneel: er wordt slechts zeer weinig bloed voortgestuwd. Fibrillatie van de voorkamers komt vrij vaak voor en is veel minder erg dan fibrillatie van de ventrikels of kamers.
Vaak voorkomende ritmestoornissen zijn onder andere atriale fibrillatie, sick sinus syndroom, premature hartslagen, Brugada syndroom en long QT syndroom.
Hartritmestoornissen komen vaak voor (de meeste mensen krijgen ze wel eens) en zijn meestal ongevaarlijk. Soms kunnen ze echter levensbedreigend zijn.
Ritmestoornissen ontstaan als er schade is aan het hartweefsel (bv. littekenvorming na een infarct, of een aangeboren afwijking), door sommige ziektes (zoals hartaandoeningen, suikerziekte, overactieve schildklier) en door inname van bepaalde stoffen (drugs, medicatie, tabaksrook, overmatig alcohol of koffie gebruik).
Soms veroorzaken ritmestoornissen geen symptomen en worden ze toevallig vastgesteld door een arts tijdens een routineonderzoek.
Meestal voelt men ze echter als hartkloppingen: een fladderend of bonzend gevoel in de borstkas. In erge gevallen kan dit gepaard gaan met pijn op de borst, duizeligheid, ademnood en flauwvallen.
In zeldzame gevallen kan een ritmestoornis zo ernstig zijn dat de bloedstroom stilvalt en plotse dood optreedt.
Het gevaar van ritmestoornissen schuilt er ook in dat er in het hart zones zijn waar het bloed stil blijft staan, waardoor bloedklonters kunnen ontstaan. Deze klonters kunnen dan via de bloedstroom meegevoerd worden doorheen het lichaam en op andere plaatsen bloedvaten afsluiten. Het gevolg hiervan kan een beroerte of hartinfarct zijn.
De diagnose van ritmestoornissen wordt gesteld met behulp van verschillende elektrofysiologische testen die de zenuwgeleiding in de hartspier kunnen registreren. De bekendste test is het elektrocardiogram. Dit kan in rust of tijdens een inspanning afgenomen worden.
Met kleine toestellen die door de patiënt gedragen worden kan men een langdurige registratie van het ECG uitvoeren (holter monitoring) of enkel de episodes waar ritmestoornissen optraden (event recorder).
Met beeldvormende technieken - zoals echocardiografie en CT scan - kan men de structuren van het hart in beeld brengen.
Onschuldige arritmieën die zelden optreden en geen problemen veroorzaken hebben niet noodzakelijk een behandeling nodig.
Erge en gevaarlijke aritmieën kunnen behandeld worden met medicijnen, operatieve ingrepen of door het implanteren van een pacemaker (een toestel dat de elektrische signalen genereert en zo het ritme aanstuurt) of een defibrillator (een toestel dat fibrillaties van het hart tegengaat).