Mucoviscidose, cystische fibrose of taai slijmziekte is een ziekte die veroorzaakt wordt door een fout in een gen (het genetische materiaal) van de patiënt. De term taai slijmziekte verwijst naar het kleverige, taaie slijm dat opgebouwd wordt in de longen en darmen van de patiënten.
Mucoviscidose is de meest voorkomende erfelijke aandoening. Ongeveer 1 op 30 personen is drager van het defecte gen. Om de ziekte te krijgen moet men 2 defecte genen hebben: 1 van elke ouder. Mede door screening voor de geboorte - bijvoorbeeld bij vruchtbaarheidstherapieën of tijdens de zwangerschap - is het aantal nieuwe patiëntjes gedaald tot ongeveer 1 geboorte op 4750.
De ziektetekens treden op in de organen met slijmproduktie: longen, maag-darmkanaal, urinestelsel en geslachtsorganen.
Symptomen die vaak optreden bij pasgeboren mucoviscidose patiënten zijn:
Mucoviscidose heeft ook een invloed op de vruchtbaarheid: vooral bij mannelijke patiënten is de vruchtbaarheid vaak erg verminderd. Er wordt tevens glucose uitgescheiden in de urine met een verhoogd risico op uineweg-infecties.
Een vrij typisch symptoom is dat patiënten vaak vergrote vingers hebben.
De symptomen geven vaak al een idee van de diagnose, maar een definitieve diagnose wordt gesteld met behulp van genetisch onderzoek. Dit onderzoek wordt tegenwoordig standaard uitgevoerd bij alle pasgeborenen door de zogenaamde "hielprik".
Hoe vroeger men de behandeling begint, hoe beter de levenskwaliteit en hoe groter de levensverwachting. Follow-up en monitoring zijn zeer belangrijk.
De behandeling omvat het aanpakken van de problemen ter hoogte van de verschillende aangetaste organen:
Patiënten met mucoviscidose hebben een lagere levensverwachting, maar door steeds betere behandeling stijgt de levensverwachting zienderogen: in de jaren 50 werden slechts 10% van de patiënten ouder dan 18 jaar. Tegenwoordig is de geschatte levensverwachting van een pasgeboren patiënt ongeveer 40 jaar. Er zijn echter grote individuele verschillen.