Terug in de tijd, op zoek naar geleerden die deze onderzoeksmethoden ontdekten, toepasten en verbeterden.
"Als het hart beeft, weinig macht heeft en achteruitgaat, vordert de ziekte ... en is de dood nabij ...."
De Papyrus Ebers (circa 3500 BCE)
Op Egyptische hiëroglyfen werd de perifere pols en de werking van de hartslag beschreven. Ook vond men er de eerste vermeldingen van angina pectoris-symptomen en de consequenties ervan. Al bestaat er nog steeds twijfel of de auteurs de symptomen van angina pectoris beschreven of die van een myocard infarct.
Imhotep (2650-2600 v.C.), de raadgever en eerste minister van farao Djoser (2680-2610 v.C.) was ook architect, auteur van medische werken, hogepriester van Ptah en Ra en medicus. Door die brede vorming wordt hij als het eerste genie ter wereld beschouwd. Imhotep is de schutspatroon en stichter van de Egyptische Geneeskunde. Hij blijkt ook de auteur te zijn van de 'Edwin Smith papyrus', die anatomische observaties bevat, maar ook een beschrijving en behandeling van kwalen. De overgebleven papyrus werd waarschijnlijk rond 1600 v.C. geschreven, maar blijkt een kopie te zijn van de originele tekst die 1000 jaar ouder is. Voor Imhotep was het voelen van de pols één van de belangrijkste onderzoeken.
Notities over de pols vindt men in de 'Nei Ching', dè klassieker over interne geneeskunde, die men beschouwt als de bijbel van de traditionele Chinese geneeskunde. Het werk is opgedragen aan Huang Ti (2696-2598 v.C.), de Gele Keizer van China. Het bestaat uit twee delen, Su Wen en Ling Shu. Het eerste deel is een dialoog over levensproblemen tussen Huang Ti en zijn mythische lijfarts en minister Qi Bo. Het tweede beschrijft de medische fysiologie, anatomie en acupunctuur. Bij de diagnose van een ziekte waren twee specifieke en krachtige aanpakken belangrijk: het voelen van de pols en het observeren van de persoon. De 'Huang-ti Nei-ching' specifiëerde twaalf vaten of leidingen die onderling met elkaar verbonden waren. Door de pols (mo) op verschillende punten van het lichaam te voelen, kon men specifieke informatie bekomen over de locatie van de ziekte en haar waarschijnlijke ontwikkeling. Zo werden meer dan 28 verschillende soorten 'mo' bepaald, met als belangrijkste drijven (fu) versus zinken (chen) en glad (hua) versus ruw (se). Het observeren (se) speelde in de Chinese geneeskunde een cruciale rol door het waarnemen van kleuren (wangse), die de natuur en de progressie van de ziekte konden openbaren. Verschillende huidtinten leverden bijkomende informatie op voor een diagnose.
De Klassieker van de Chinese Gele Keizer over interne geneeskunde merkte op:
"...Als er te veel zout in het bloed wordt gebruikt, verhardt de polsslag."
“Als een vrouw een kind baart zonder huid en met een open hart, zal het land ellende lijden“.
Een misschien wat eigenaardige vertaling van een tekst op een Babylonische kleiplaat, maar die blijkbaar een eerste beschrijving van een congenitale hartziekte kan zijn, die refereert naar ‘ectopia cordis’.
In 1862 ontdekte Edwin Smith (1822-1906) enkele Egyptische papyrusrollen uit 1600 v.C., met meerdere referenties over de kunst van het palperen en uiteraard ook over de pols. Hieruit blijkt dat de oude Egyptenaren niet alleen de oorsprong van de pols kenden, maar ook de pompende functie van het hart. Als eersten stelden zij dat lucht en bloed in het hart verzameld worden, en dat het hart ze daarna over de rest van het lichaam verspreidt. De vondst van Edwin Smith beschrijft de volgende observaties over de pols en zijn relatie met de hartslag:
".. het onderzoek is net alsof iemand een bepaalde hoeveelheid telt met een bushel, of iets telt met de vingers ... zoals het meten van de kwaal van een persoon met als doel de actie van het hart te kennen. Vanuit het hart lopen er kanalen naar alle ledematen. Als een priester van Sekhmet of eender welke andere arts zijn hand of vingers op het hoofd, de twee handen of de twee voeten legt, dan meet hij het hart, omdat in ieder lidmaat pulsaties voelbaar zijn. Het meten van het hart heeft als doel de indicaties te herkennen die erin zijn opgetreden, met de bedoeling om te begrijpen wat er juist gebeurde."
Nadien werden nog andere ontdekkingen gedaan, o.a. de 'Therapeutic Papyrus Of Thebes' uit 1552 v.C. en de 'Ebers Papyrus' uit 1550 v.C. Die laatste vond de Duitse egyptoloog en novelist Georg Ebers (1837-1898) in 1873 in Luxor. Een twintig meter lange rol van 110 pagina's die zevenhonderd magische formules en remedies bevat. Onder andere een 'behandeling van het hart', waarin genoteerd stond dat het hart het centrum van de bloedvoorziening is, met vaten die aan elk lichaamslid zijn aangehecht. Blijkbaar kenden de Egyptenaren de nieren nog niet en maakten ze van het hart een verzamelpunt van alle vaten die de lichaamsvloeistoffen bloed, tranen, urine en sperma vervoeren.
De Therapeutic Papyrus of Thebes meldde:
"Indien een arts zijn vinger op het hoofd, de nek, de armen, de voeten of het lichaam plaats, zal hij overal het hart vinden, want het hart leidt naar ieder lidmaat en weerklinkt in de vaten van ieder lidmaat."
De beschrijving in de 'Ebers Papyrus' luidde:
"Om de bewegingen van het hart en om het hart zelf te kennen. Vanuit het hart ontspruiten vaten die naar het hele lichaam lopen. Indien de arts zijn vinger op het hoofd, de nek, de hand, het epigastrium, de arm of het been legt, zal de beweging van het hart, dat door de vaten naar alle ledematen stroomt, hem overal raken. Wanneer het hart ziek is wordt dat werk slecht uitgevoerd, de vaten die voortspruiten uit het hart worden inactief zodat men ze niet kan voelen. Indien het hart trilt, weinig kracht heeft en verflauwt, vordert de ziekte. Indien men een persoon in zijn hartstreek op ziekte onderzoekt en hij pijn heeft in zijn armen, zijn borst en aan één zijde van de hartstreek, is hij met de dood bedreigd."
De oude Egyptenaren ontdekten het verband tussen hart en bloedvaten. Zij dachten dat er, net zoals de irrigatiekanalen langs de Nijl, een kanalensysteem door het lichaam loopt dat voor het bloedtransport door het lichaam zorgt en voor zijn voeding. Zij waren er ook van overtuigd dat het hart steeds groter wordt tot aan het vijftigste levensjaar, om vervolgens aan hetzelfde tempo te verkleinen. Reden waarom een mens nooit ouder wordt dan honderd jaar. Dat verkeerde denkbeeld kregen ze door het hart van mummies te onderzoeken, maar ze vergaten dat het hart uitdroogt na de dood en daardoor kleiner wordt.
De relatie tussen de gepalpeerde pols en de ontwikkeling van hart- en hersenaandoeningen werd eveneens door oud-Egyptische artsen beschreven in de Ebers Papyrus
Ook de eerste behandeling voor aritmie kwam aan bod. Ze was gebaseerd op het gebruik van zee-ui (Urginea scilla maritima). Nu weten we dat de helende eigenschappen van deze plant te danken is aan de aanwezigheid van hartglycosiden.
Bij een Egyptische prinses die leefde tussen 1580 en 1550 v.Chr. werd het vroegste geval van coronaire atherosclerose gedocumenteerd. Atherosclerose is een opeenhoping van plaque in de slagaders die een hartaanval kan veroorzaken.
Sushruta, een chirurg uit de Indische stad Kashi, is de auteur van 'Sushruta Samhita', een Sanskrietse tekst met heel wat gedetailleerde referenties over ziektes en medische procedures. In totaal zo'n 184 hoofdstukken met een beschrijving van 1.200 ziekten, 700 medische planten, 64 bereidingen op basis van mineralen en 57 bereidingen op basis van dierlijke bronnen. Zo beschreef Sushruta diabetes als de ziekte die gekarakteriseerd wordt door de uitscheiding van grote hoeveelheden zoete urine. Ook stelde hij dat diabetes vooral voorkomt bij obese mensen met een zittend leven en benadrukte hij de rol van fysieke activiteit voor het verbeteren van de ziekte. Hoewel de ontdekking van de bloedcirculatie wordt toegeschreven aan de Brit William Harvey (1578-1657), is het interessant om weten dat Sushruta de structuur van het hart kende, evenals zijn rol in de circulatie van 'vitale vloeistoffen' door 'kanalen'. Zijn helder verslag over 'angina' (hritshoolla, wat hartpijn betekent) is schitterend, al gebruikte hij niet de juiste term. Hij omschreef de essentiële componenten ervan, zoals de plaats, de natuur en de verergerende en bevrijdende factoren. Volgens hem is angina een tijdelijke precordiale, emotionele borstpijn na zware inspanning, met een brandend gevoel dat door rust verlicht wordt. Dit soort pijn linkte hij ook aan obesitas en daarnaast beschreef hij ook symptomen van hypertensie. Sushruta vernoemde deze aandoeningen zo'n 150 jaar voor Hippocrates (460-370 v.C.) en zonder de hulp van biochemische procedures of beeldvorming kwam hij tot zo'n perfecte conclusie en dat is hoogst opmerkelijk.
De Griekse filosoof en medisch theoreticus Alcmaeon van Croton (510-? v.C.) was een pionier op het vlak van anatomie, zo ontdekte hij bijvoorbeeld de 'Buis van Eustachius'. Hij stelde dat de slagaders lucht vervoeren en dat de hersenen een belangrijke rol spelen in het bewustzijn. Voor het bestuderen van de lichaamsbouw voerde hij als één van de eersten dissecties uit op lijken. Zo ontdekte hij dat er twee verschillende soorten bloedvaten zijn, de slagaders en de aders. Tijdgenoten van Alcmaeon ontdekten al dat het hart een spier is. Alcmaeon stelde vast dat de slagaders leeg zijn na de dood, waardoor hij dacht dat de bloedstroom door de slagaders ook stopt tijdens de slaap.
In de klassieke oudheid dacht men dat het lichaam de vloeistoffen bloed, slijm, gele en zwarte gal bevat. Volgens de Griekse artsen is het evenwicht tussen die vloeistoffen tijdens een ziekte verstoord. Aderlatingen zorgen voor het wegstromen van een teveel aan bloed, waardoor het evenwicht hersteld wordt. In werkelijkheid leed de patiënt bloedverlies en werd hij er niet beter van. Aderlatingen werden toegepast tot in de negentiende eeuw.
De Griekse arts Hippocrates (460-375 v.C.) onderzocht de ziektebeelden van het hart. Hij beschouwde het hart als een orgaan dat ziek kan worden en ontdeed de geneeskunde daardoor van mystiek en bijgeloof. Hiermee legde hij de basis voor de wetenschappelijke benadering van de geneeskunde. Hippocrates legde geen verband tussen hart en bloedvaten. Daarom dacht hij dat de in de polsslagader gevoelde hartslag veroorzaakt wordt door het bloedvat zelf. Een van de bekendste statements van Hippocrates:
"Zij die zonder aanvaardbare redenen een regelmatig en sterk flauwvallen hebben, sterven een plotse dood."
en:
"Gebruik uw verstand om te genezen, in plaats van farmaca."
De Griekse wijsgeer Plato (427-347 v.C.) stelde vast dat het hart op inwendige en uitwendige prikkels reageert, waarbij hij het als een soort alarmcentrale omschreef. Volgens Plato zorgen de longen voor de afkoeling van het opspringende hart, als het bijvoorbeeld door hartstochten opgewonden raakt.
Bian Que (401-310 v.C.) was de eerste die acupunctuur en polsdiagnose gebruikte. De legende wil dat een oude man zo dankbaar was over de behandeling van de Chinese arts, dat hij hem een pak kruiden schonk die hij moest koken in water. Volgens de legende kon hij na het drinken van het brouwsel doorheen het menselijk lichaam kijken, waardoor hij een excellente diagnosticus werd. Bian Que verdedigde de 4-stappen diagnose:
"Kijk naar het uitzicht van de tong, luister naar de stem en het ademhalingspatroon, ondervraag over symptomen en neem de pols."
Nog volgens de legende had hij zelfs een dubbele harttransplantatie uitgevoerd op de krijgslieden Gong Hu en Qi Ying.
De Griekse wijsgeer Aristoteles (384-322 v.C.) zag het hart als het epicentrum van het hele organisme, als bron van de lichaamswarmte en als zetel van de zintuigen. Volgens hem waren de hersenen van ondergeschikt belang. Ze hadden zelfs geen bloedtoevoer en waren koud en ongevoelig, ze dienden uitsluitend om slijm af te scheiden, dat diende voor de afkoeling van het hart. Hij zag het hart als
"De bron van elke beweging, gezien het hart de ziel met de levensorganen verbindt."
Opmerkelijk preciese beschrijving van de cardiovasculaire fysiologie.
In Griekenland voelde Praxagoras van Cos (340-? v.C.), de leermeester van Herophilus van Chalcedon (335-280 v.C), de pols om de gezondheidstoestand waar te nemen van zieken. Omdat er geen horloges bestonden, gebruikte men waarschijnlijk muzikale en poëtische ritmes. Praxagoras bestudeerde de anatomie van Aristoteles (384-322 v.C.) en verbeterde die door een onderscheid te maken tussen arteriën en venen. Hij aanzag de arteriën als luchtbuizen, zoals trachea en bronchiën, die de mysterieuze levenskracht 'pneum' vervoerden. De arteriën brachten de levensadem van de longen naar de linker hartzijde en vandaar via de aorta naar de arteriën van het hele lichaam. Hij geloofde dat arteriën uit het hart ontsproten, maar dat venen uit de lever kwamen. De venen vervoerden het uit verteerd voedsel bestaande bloed naar de rest van het lichaam. De combinatie van bloed en pneum ontwikkelde hitte. Als één van de lichaamsvochten zich in de arteriën ophoopte tot een dik en koud slijm, veroorzaakte dat verlammingen. Ook geloofde hij dat arteriën kanalen zijn, die een vrijwillige beweging geven aan het lichaam en dat epilepsie veroorzaakt wordt door het blokkeren van de aorta met een opeenhoping van slijm. Zowel Aristoteles als Praxogoras en Diocles van Carystus (4de eeuw v.C.) hielden vol dat het hart het centrale orgaan van de intelligentie is en het centrum van de gedachte. Het verschil met de anderen was dat Praxagoras overtuigd was dat de ademhaling tot doel heeft om de psychische pneuma van voedsel te voorzien, eerder dan het af te koelen van innerlijke hitte. Zijn inzichten hadden heel wat invloed op de ontwikkeling van de fysiologie. Gezien het concept van zenuwen nog onbestaande was, verklaarde Praxagoras de beweging van de arteriën door het feit dat ze smaller en smaller worden en dan verdwijnen. Deze verdwijning veroorzaakte beweging, iets wat nu wordt toegeschreven aan de zenuwen. Hoe dan ook speculeerde hij over de rol van de beweging en was hij tevreden dat hij een antwoord had gevonden over het centrum van vitaliteit en energie. Zijn leerling Herophilus van Chalcedon (335-280 v.C) ontdekte de sensorische en motorische zenuwen. Praxagoras hield vol dat arteriën uit zichzelf pulseren en dat ze onafhankelijk zijn van het hart. In zijn verhandeling 'On Pulses' weerlegde Herophilus deze doctrine. Galen (129-200) van zijn kant bekritiseerde Praxagoras omdat hij te weinig aandacht besteedde aan anatomie. Hij suggereerde zelfs dat Praxagoras via dissectie nooit tot deze theorieën was gekomen. De gedachten van Praxagoras zwaaiden eeuwenlang de scepter. Vijfhonderd jaar na zij dood waren velen er nog altijd van overtuigd dat de arteriën geen bloed bevatten maar lucht.
De Griekse arts Herophilos van Chalcedon (335-280 v.C.) gebruikte als eerste een waterklok voor het tellen van de menselijke pols, waardoor hij subtiele analyses maakte van ritme en hartslag. Met behulp van muzikale modellen bouwde hij een ritmisch polslexicon op, dat zo'n vijftien eeuwen standhield, tot op het ogenblik dat de Brit William Harvey (1578-1657) in 1628 de bloedcirculatie aantoonde. Herophilus wordt beschouwd als de grondlegger van de anatomie en was de stichter van de Alexandrijnse school voor Geneeskunde. Systematisch voerde hij dissecties uit op mensen. Ook vivisecties, want de autoriteiten gaven hem de toelating om op levende veroordeelden te experimenteren. Omwille van die dissecties kreeg hij een negatief imago, zo beschouwde de christelijke auteur Tertullianis (160-225) hem als een beul, die de menselijke soort haatte uit liefde voor de kennis. Ook Galenus (131-216) verwees vaak naar hem en de filosoof Celsus (2de eeuw v.C.) had zelfs een vrij positief beeld over hem. Van zijn negen werken is niets bewaard gebleven, maar via derden weten we toch heel wat over zijn onderzoek. Herophilus beweerde ook dat de pols drie- tot viermaal hoger is aan de evenaar vergelen met de Noordpool.
De Griekse arts en anatoom Erasistratus van Ceos (305-250 v.C.) vergeleek de werking van het hart met die van de blaasbalg van een smid. Door het samentrekken van het hart wordt bloed weggestuwd, net zoals er lucht wordt uitgeblazen bij het induwen van een blaasbalg. Voor het eerst benaderde deze omschrijving de werking van het hart als pomp. Velen beschouwen Erasistratus als de eerste specialist van cardiale aritmieën. Hij kreeg die titel nadat hij Antiochus I (324-261 v.C.) genas, de zoon van de Griekse veldheer Seleucus I Nicator (358-281 v.C.). Tijdens het voelen van diens hartpalpaties, observeerde Erasistratus bij de zieke Antiochus reacties ten opzichte van zijn bezoekers. Zo merkte hij dat Antiochus hartkloppingen kreeg telkens zijn jonge, beeldschone stiefmoeder Stratunice van Syrië (317-268 v.C.) hem bezocht. Hieruit besloot hij dat de ziekte van Antiochus veroorzaakt werd door de liefde voor zijn stiefmoeder. Nadat Erasistratus zijn bevindingen met de nodige angst had meegedeeld aan de koning, stond die toe dat zijn vrouw huwde met zijn zoon. Het werk van Erasistratus is op meerdere vlakken erg vooruitstrevend, onder andere door zijn beschrijving van het hart met aandacht voor de hartkleppen die naar hem genoemd zijn. Door het het hart en de bloedvaten te begrijpen, kwam Erasistratus heel dicht bij de bloedcirculatie, maar daar maakte hij enkele cruciale fouten. Hij bevestigde de functie van het hart als pomp, waarbij arteriën gedilateerd worden en hij legde ook de werking van de hartkleppen uit. Zijn theorie was dat zowel arteriën als de venen uit het hart ontspruiten en tenslotte verspreid worden in voor het oog onzichtbare, fijne capillairen. Hij geloofde echter dat het bloed in de lever gevormd wordt en het van daaruit naar de rechter hartzijde wordt vervoerd, waarna het in de longen wordt gepompt en van daaruit naar alle lichaamsorganen. Hij geloofde ook dat de vitale levenskracht 'pneuma' vanuit de longen naar de linker hartzijde wordt gebracht, die op haar beurt de pneuma via de arteriën naar de rest van het lichaam stuwen.
De Romeinse architect Marcus Vitruvius Pollio (85-20 v.C.) gebruikte als eerste het woord echo.