De Franse arts en anatoom Louis Thomas Jerôme Auzoux (1797-1880) zag, als alternatief voor onderzoeken op kadavers, de noodzaak in van precieze anatomische modellen. In 1820 begon hij met de fabricatie ervan. Het waren pronkstukken die uitblonken door hun grote zorg voor detail.
De Duitse Professor Johann Schweigger (1779-1857), hoogleraar scheikunde en fysica aan de Universität Nürnberg, slaagde erin om de beweging van naalden te verhogen in een elektromagnetische veld. Hij ontdekte namelijk dat het effect op de naald verveelvoudigd wordt door de wrijving van een elektrische draad in een spoel van honderd windingen. Dat werd later door de Britse wetenschapper Michael Faraday (1791-1867) bevestigd. Op 16 september 1820 presenteerde Schweigger zijn ontdekking van de eerste galvanometer aan de Universität Halle.
In zijn doctoraatsthesis 'De angore pectoris' publiceerde de Poolse arts Jan Cenner een samenvatting van de toenmalige stand van zaken. Samen met informatie over de essentie van de ziekte, waarvan sommige gebaseerd was op verkeerde vermoedens, leverde de auteur redelijk precieze aanbevelingen over de omstandigheden die het voorkomen van de ziekte bevorderen en de preventiemethode. Hij presenteerde hygiënische en nutritionele instructies en vestigde de aandacht op de nood aan juiste zorg, zoals een juiste balans voor vloeistoftoediening. Ook wees hij erop dat men zich best onthoudt van alcoholische dranken of andere stimulantia. Als behandeling stelde hij digitalis voor en opium, maar ook Indische slangenwortel (rauwolfia serpentina) omwille van zijn anti-arritmisch, hypotensief en relaxerend effect en engelwortel met zijn spasmolitisch en diuretisch effect. Nu weten we dat engelwortel een 'calcium channel blocker' bevat en dat magnesiumzouten, kaliumcarbonaat, kinabast met zijn alkaloïden quinine en quinidine een anti-arritmisch effect hebben en dat scopolia carniolica een relaxerend effect heeft bij bronchiaal astma. In tegenstelling met de reeds vernoemde medicatie was het voorschrijven van heel wat andere medicamenten verkeerd en irrationeel. Er zaten zelfs levensbedreigende gifstoffen tussen, zoals koper- en goudzouten, kwikchloride, zwavelkwik, dollekervel en water van laurierkers.
De Franse arts en uitvinder van de stethoschoop René Théophile Laënnec (1781-1826) publiceerde het boek 'De l'Auscultation médiate, ou Traité du diagnostic des maladies des poumons et du cœur, fondé principalement sur ce nouveau moyen d'exploration', over zijn observaties van borst- hart- en longgeluiden. Het werk bestond uit twee delen en werd vrij vlug vertaald uit het Frans naar het Engels en naar nog meerdere andere talen. Laënnec beschreef zeer nauwkeurig de verschillende geluiden die hij waarnam en werkte daarvoor een compleet vocabularium uit. Vandaag worden die namen nog steeds gebruikt, omdat ze zo nauwkeurig beschrijvend waren, dat men ze niet kon verbeteren.
De Britse arts William Norris (1792-1877) vermeldde als eerste een melanotisch hart, met secundaire uitzaaiingen.
De tot Fransman genaturaliseerde Belgische arts César-Mansuète Despretz (1791-1863) ontwikkelde een respiratoire calorimeter. De watermantel-kamer was dezelfde als die van zijn Ierse collega Adair Crawford (1749-1795). De verbeteringen waren het toevoegen van een peddel, de distributie van de lichaamswarmte via water en de routing van de lucht door een waterbad zodat de lichaamswarmte niet in de lucht werd opgevangen. Via het water in een van de meters werd de lucht van rechts naar links door het systeem gestuwd. De gasanalyse gebeurde in een tank aan de andere zijde. Een manometer in die tank handhaafde de juiste luchtdruk voor accurate gasmetingen.