In zijn Latijns werk 'Semiotice Physiologicam Et Pathologicam Generalem Complexa: In Vsvm Praelectionvm Academicarvm' presenteerde Professor Geneeskunde Christian Gottfried Gruner (1744-1815) uit het Duitse Jena een verstaanbare geschiedenis en bibliografie over de pols.
Misschien was het experiment van de Deense dierenarts Peter Abildgaard (1740-1811) de eerste succesvolle poging tot elektrische defibrillatie, toen hij de effecten van elektrische schokken en tegenschokken op kippen evalueerde.
De Franse wetenschapper Antoine Lavoisier (1743-1794) ontdekte dat dieren opgesloten in een afgesloten ruimte, zuurstof absorberen uit de lucht van die afgesloten ruimte en daarna koolstofdioxide produceren.
De moderne wetenschap heeft heel wat te danken aan de experimenten van Lavoisier, vooral op het vlak van gasuitwisseling. In november 1790 rapporteerde hij:
De hoeveelheid zuurstof die een man absorbeert in rust, bij een temperatuur van 26°C is 1200 kubieke duim per uur.
De nodige hoeveelheid zuurstof bij een temperatuur van 12°C stijgt tot 1400 kubieke duim.
Tijdens de voedselvertering stijgt de hoeveelheid zuurstof tot 1800 à 1900 kubieke duim.
Tijdens oefenen kan de hoeveelheid opgenomen zuurstof meer dan 4000 kubieke duim zijn.
De Frans-Schotse arts Joseph Black (1728-1799), de Franse wetenschapper Antoine Lavoisier (1743-1794) en de Franse mathematicus en astronoom Pierre-Simon Laplace (1749-1827) ontwikkelden samen de allereerste ijscaloriemeter. In de winter van 1782 gebruikten ze hem om de hoeveelheid hitte te bepalen, die tijdens verschillende chemische veranderingen geproduceerd wordt. De berekeningen waren gebaseerd op de latente hitte, die Joseph Black (1728-1799) eerder had ontdekt. Al deze experimenten markeerden het begin van de thermische scheikunde. Op die manier ontdekten Antoine Lavoisier (1743-1794) en Pierre-Simon Laplace (1749-1827) dat de hitte die Guïnese biggetjes afgaven in de ijscaloriemeter, min of meer gelijk was aan de hoeveelheid hitte die de oxidatie van het koolstofequivalent gedurende dezelfde tijdsduur zou produceren, ten opzichte van de door het Guïnese biggetje geproduceerde koolstofdioxide. Daardoor legden ze een relatie tussen directe en indirecte calorimetrie.
De Nederlandse anatoom Eduard Sandifort (1742-1814) publiceerde een illustratie van een ventriculair septaal defect met endocarditis op de aortaklep.
In 1785 beschreef een Britse botanicus, geoloog, mycoloog, scheikundige en natuurkundige William Withering (1741-1799) het heilzame effect van vingerhoedskruid bij een 40-jarige jarige patiënte met eindstadium hartfalen. Na een week behandeling waren de symptomen van haar ziekte sterk verbeterd. Bijna honderd jaar later isoleerde de Duitse Professor Farmacologie Oswald Schmiedeberg (1828-1921) het eerste zuivere kristal uit deze plant. Hoewel het gebruik van vingerhoedskruid een gunstige invloed heeft op secundaire symptomen van hartfalen, heeft het geen effect op het fatale verloop van de ziekte.
Een diureticum bevordert de uitscheiding van water door de nieren en wordt onder andere voorgeschreven bij hoge bloeddruk en hartfalen, omdat het lichaam dan vocht vasthoudt. Het gevolg hiervan is een verhoogde urineproductie, reden waarom dergelijke middelen in de volksmond plaspillen worden genoemd.
De Duitse arts Johann Georg Krünitz (1728-1796) wijdde in zijn 'Ökonomischen Enzyklopädie' een volledig hoofdstuk aan kruidendiuretica .
In de tweede editie van zijn fysiologisch leerboek noteerde zijn landgenoot en collega Carl Ludwig (1816-1895) in 1861:
"Veel diuretica zouden voornamelijk werken door een verhoging van het urineresidu en dus van de hoeveelheid water."
Een toename van het hartminuutvolume leidt tot een toename van de nierperfusie en glomerulaire filtratie. Zelfs bij ongewijzigde tubulaire reabsorptie neemt de urinestroom toe. Op die manier werken hartglycosiden of digitalismiddelen, ze kunnen het hartminuutvolume en dus de glomerulaire filtratiesnelheid met ongeveer een derde verhogen. Kruidendiuretica zijn bedoeld om water uit de weefsels te verwijderen. Van deze middelen wordt gezegd dat ze de bloedcirculatie verbeteren en het slagvolume en de bloeddruk verhogen. Het werkingsprincipe van tubulaire diuretica moet hiervan onderscheiden worden, in de huidige farmacologie worden enkel deze diuretica vernoemd.
De purines stonden als de eerste effectieve tubulaire diuretica bekend, ze omvatten cafeïne, theofylline en theobromine. De laatste werd door de Duitse chemicus en ondernemer Albert Knoll (1858-1952) voor het eerst uit de doppen van cacaobonen gewonnen. Hieruit ontwikkelde zijn bedrijf in 1889 het theobrominepreparaat diuretine. Vervolgens synthetiseerde het farmabedrijf Byk Gulden van de Duitse chemicus Heinrich Byk (1845-1923) in 1902 de theofylline-bevattende theocine, dat in 1908 gecombineerd werd met ethyleendiamine of euphylline.
Bijna gelijktijdig werden kwikdiuretica ontdekt. De Schotse farmacoloog en fysioloog Arthur Robertson Cushny (1866-1926) beschreef in 1917 de diuretische effecten van calomel. Het eerste industrieel belangrijke preparaat was Novasurol, door Bayer AG geïntroduceerd in 1917. Van 1920 tot 1961 werden talloze kwikpreparaten onderzocht op hun diuretische effecten. Sommige daarrvan werden geïntroduceerd als therapie, soms in combinatie met purines.
Het eerste sulfonamidediureticum is de koolzuuranhydraseremmer acetazolamide, die vanaf 1950 verkocht werd door het Amerikaanse farmabedrijf Lederle.
In 1957 ontdekten de Amerikaanse scheikundige Frederick Novello (1916-1986), de Amerikaanse farmacoloog John Baer (1917-2003) en de Duitse farmacoloog Karl Heinz Beyer (1928-2008) een nieuwe klasse, de thiazidediuretica. Het eerste thiazidediureticum kwam in 1959 als chloorthiazide op de markt. Datzelfde jaar lanceerde het Zwitserse farmabedrijf Ciba AG het krachtigere hydrochloorthiazide (HCT), onder de naam Esidrix. Tijdens zijn onderzoek naar andere thiazidediuretica ontdekte de Duitse farmacoloog Roman Muschaweck (1928-2007) furosemide of Lasix, dat tot op heden de gouden standaard is voor diuretische therapie, samen met het krachtigere torasemide.
Tussen 1959 en 1966 werden vervolgens de aldosteronantagonist spironolacton en de cyclische amidinederivaten triamtereen en amiloride ontwikkeld als kaliumsparende diuretica.
Sinds 1985 is de sequentiële nefronblokkade een bijzonder diuretisch therapieprincipe.
De ontwikkeling van het ECG begon eigenlijk met het ontdekken van elektrische potentialen in levend weefsel. De Italiaanse anatoom Aloysio Luigi Galvani (1737-1798) onderzocht als eerste dit elektromotief effect. Tijdens zijn experimenten toonde hij aan dat levende weefsels, vooral spieren, in staat zijn om elektriciteit te genereren. Galvani noteerde dat gedissecteerde kikkerpoten samentrekken als de rurale zenuwen gestimuleerd worden met een metalen scalpel. Op 20 september 1786 noteerde hij:
"Ik dissecteerde en prepareerde een kikker op de normale wijze. Omdat ik iets anders moest doen, legde ik hem op de tafel waarop een elektrische machine op enige afstand van zijn conductor stond, maar door een belangrijke ruimte ervan gescheiden. Toen één van mijn assistenten per ongeluk lichtjes de innerlijke rurale zenuwen van de kikker aanraakte met de punt van een scalpel, trokken alle spieren van de poten zich telkens opnieuw samen, alsof ze door stevige krampen waren aangetast."
Later toonde hij aan dat direct contact met een elektrische generator of de toevoer van een elektrische conductor tot spiercontractie leidt. Galvani gebruikte ook koperen haken die hij aan het ruggenmerg van de kikker bevestigde en die hij daarna ophing aan een ijzeren reling in zijn tuin. Hij merkte dat de kikkerpoten samentrokken tijdens een onweer, maar ook bij goed weer. Deze resultaten interpreteerde hij in termen van 'dierlijke elektriciteit' of het behoud van 'neuro-elektrische vloeistof' zoals bij een elektrische aal. Later toonde hij ook aan dat de elektrische stimulatie van een kikkerhart tot de contractie van hartspieren leidt.
Galvani. De viribus Electritatis in motu musculari Commentarius. 1791
Galvani ontdekte ook dat de spieren van een kikker ook samentrekken als men de zenuw van de ene kikker op de gekwetste spier van een andere kikker plaatst. Om via elektriciteit spierstimulatie te bekomen, experimenteerde hij met een elektriseermachine en de Leidse fles. In de nabijheid van een kikkerpoot lokte hij ook spierverkrampingen uit met elektrostatische vonken en hij ondervond dat dit effect sterker werd naarmate de zenuwen verlengd werden met metalen draden. Waarschijnlijk was dit het eerste geval van spierstimulatie via 'radiografische besturing'. Galvani leende zijn naam aan de 'galvanometer', een instrument voor het meten of registreren van elektriciteit, en dat is nu net wat een ECG-toestel doet.
De Ierse arts Adair Crawford (1749-1795) bouwde de eerste calorimetrische ademhalingskamer om simultaan de gasuitwisseling en warmteproductie te meten. Net als de Franse wetenschapper Antoine Lavoisier (1743-1836) gebruikte Crawford een ruimte met drie compartimenten. Maar in tegenstelling tot Lavoisier, gebruikte hij water in plaats van ijs, waardoor de omstandigheden in de calorimeter het metabolisme waarschijnlijk veel minder beïnvloedden. De gasmetingen met dit apparaat waren echter niet bevredigend.
Samen met de Franse fysioloog Armand Seguin (1767-1835) voerde Antoine Lavoisier (1743-1794) bij twee verschillende omgevingstemperaturen ademhalingsexperimenten uit op mensen, waarmee ze de eerste humane basale metabolische waarden bepaalden. Over het gebruikte toestel zijn weinig details bekend, wel weten we dat hij een gezichtsmasker gebruikte en dat hij de uitgeademde lucht verzamelde om zuurstof en koolstofdioxide te analyseren.
Het eerste 'indirecte calorimetrie'-experiment op mensen werd eveneens door Antoine Lavoisier (1743-1836) uitgevoerd. Details hierover zijn schaars en de gekende cijfers zijn bovendien onjuist. De gascollectie gebeurde via een koperen gelaatsmasker dat verzegeld werd met pek en terpentijn van pijnbomen. Men vermoedt dat de zuurstof uit een reservoir (gesloten circuit) werd ingeademd en dat de resterende lucht werd opgevangen in een pneumatische trog.
De Italiaanse Professor anatomie Luigi Galvani (1737-1798) publiceerde zijn 'De viribus electricitatis in motu musculari commentarius'.
In zijn 'Beiträge zu Galvanis Versuche über die Kräfte der thierischen Elektrizität auf die Bewegung der Muskeln' berichtte de Duitse arts Carl Caspar Creve (1769-1835) dat de Italiaanse Professor anatomie Luigi Galvani (1737-1798) toevallig ontdekt had dat kikkerbillen samentrekken na contact met twee metalen, wat door de Italiaan als ‘dierlijke elektriciteit’ in de kikker werd bestempeld.
De Schotse arts Samuel Black (1762-1832) leverde een ontzettend belangrijke bijdrage voor de diagnose en analyse van 'angina pectoris'. Hij onderzocht die categorieën van mensen die het meest gevoelig zijn voor hartziekten: gestresseerden, obese patiënten en over-eters. In 1795 publiceerde hij zijn eerste werk over 'post-mortem'-onderzoek bij angina-patiënten, waarin hij noteerde
"De meest complete calcificatie van hartarteriën die ik ooit zag."
Zoals de Britse arts John Fothergill (1712-1790) en volledig onafhankelijk daarvan, beschreef Black de relatie tussen angina pectoris en hart- en vaatziekten.
De vroege oefenmachine Gymnasticon was een realisatie van de Britse uitvinder en elektro-therapeut Francis Lowndes (1752-1815). Haar originele functie was het oefenen van gewrichten, maar men mag het toestel gerust beschouwen als een voorloper van de ergometer. De Gymnasticon bestond uit een reeks vliegwielen die voor de voeten werden aangedreven met houten pedalen en via krukassen voor de armen. Met springveren verhoogde men de weerstand.
Lowndes vond ook de 'The Grand Electrical Apparatus' uit, waarvan hij zei:
"Deze machine, die men als de meest complete en meest krachtige van Europa mag beschouwen, heeft het medisch karakter bewezen van elektrische stroom als efficiënte remedie in vele van de meest halsstarige ziekten."
De Schotse arts en patholoog Matthew Baillie (1761-1823) toonde de relatie aan tussen reuma en hartziekten. Zijn in 1793 verschenen boek 'The Morbid Anatomy of Some of the Most Important Parts of the Human Body' beschouwt men als de eerste systematische studie, maar was meteen ook de eerste Engelstalige publicatie over pathologieën als afzonderlijk onderwerp. Baillie wordt ook vernoemd als de eerste die de transpositie van de grote vaten (TGV) en 'situs inversus' identificeerde.