In 1754 ontdekte de Schotse natuur- en scheikundige Joseph Black (1728-1799) het koolstofdioxide. Black ontwierp ook de ijscaloriemeter, waarmee hij de smeltingswarmte, de verdampingswarmte en de soortelijke warmte van heel wat stoffen bepaalde.
De Franse arts Théophile de Bordeu (1722-1776) was actief in de infirmerie van Versailles. In 1756 publiceerde hij het wetenschappelijk werk 'Recherches sur le pouls par rapport aux crises'. Daarin classeerde hij de pols als 'kritiek', 'niet kritiek' of 'onbeduidend kritiek', maar hij beschreef ook orgaan-specifieke polsen, zoals 'gastro-pols', 'renale pols' en 'uteriene pols'.
De Britse arts Daniel Cox publiceerde 'Observations on the intermitting pulse, as prognosticating, in acute diseases, according to Dr. Solano, a critical diarrhoea - or, as indicating the use of purging remedies.', waarin hij de doctrine van de Italiaanse arts Andrea Cesalpino (1519-1603) over de anatomie en de fysiologie van de bloedsomloop verdedigde. Cesalpino's gaf een gedetailleerde beschrijving van de anatomie, maar zijn theorie dat de circulatie op gang werd gehouden door het herhaaldelijk verdampen en opnieuw condenseren van bloed was ver naast de waarheid. Zijn stellingname dat het hart het centrum van de bloedsomloop is en niet de lever of de hersenen was wel correct. Daarnaast beschreef hij de hartkleppen en hun functie. In zijn werk stelde Cox dat men bij een intermittente pols zonder diarree meteen met purgatie moest starten, zoniet had de patiënt een slechte prognose.
De Franse chemicus François Poulletier de La Salle (1719-1788) isoleerde cholesterol-kristallen. Maar het was pas in 1814 dat de Franse chemicus Eugène Chevreul (1786-1889) die kristallen cholesterol noemde. Cholesterol ontleent zijn naam aan het oude Griekse χολή/kholè, "gal", en στερεός/stereos, "vast", omdat het in vaste vorm ontdekt werd in galstenen.
Tussen 1759 en 1766 publiceerde de Zwitserse arts Albrecht von Haller (1708-1777) zijn meest eminente werk 'Elementa Physiologiae'. In acht volumes gaf hij een duidelijke beschrijving van het cardiovasculair systeem. Zo besprak hij ondermeer de functie van de arteriën:
"Over het algemeen beschouwt men de contractiekracht van de arteriën als tweede oorzaak van de bloedbeweging."
Een theorie die hij overnam van de Griekse arts Herophilus van Chalcedon (335-285 v.C.). Hij merkte ook op dat het bloed even goed door gecalcifieerde arteriën vloeit. Dat verklaarde hij door de kracht van het hart, die toch de eerste en voornaamste oorzaak van beweging is. Haller herkende ook de laminaire flow, die meer uitgesproken is in arteriën dan in venen. Andere observaties deden hem besluiten dat de veneuze flow zowel door de temperatuur beïnvloed wordt als door de zwaartekracht en spiercontracties. Hij herkende ook het effect van de ademhaling, waarbij hij noteerde dat een inspiratie de veneuze terugvloei naar het hart vergroot. Als vurig bewonderaar van het werk over polsmetingen van de Britse arts Sir John Floyer (1649-1734), introduceerde Albrecht von Haller (1708-1777) het meten van de pols in Duitsland.
De Italiaanse bioloog Lazzaro Spallanzani (1729-1799) wordt dikwijls de vader van de ultrasound genoemd. Hij ontdekte dat vleermuizen, dankzij hun geproduceerde onhoorbare geluiden, uitstekend navigeren.
De Italiaanse grondlegger van de pathologische anatomie Giovanni Battista Morgagni (1682-1771) gaf een klinische beschrijving van een circulaire stilstand en daarbij aangesloten het oorzakelijk verband tussen een trage pols en een syncope-aanval. Zijn publicatie 'De Sedibus et causis morborum' bevatte zevenhonderd case reports en werd in 1769 door de Amerikaan Benjamin Alexander (1725-1807) uit het Latijn naar het Engels vertaald. Morgagni beschreef ook aorta-aneurisma's met of zonder ruptuur, evenals verschillende congenitale hartziekten. Bij een geval van aorta-aneurisma beschreef hij uitvoerig hoe de laatste klant het huis van een prostituee verliet 'met een verwarde en verontruste gelaatsuitdrukking'. Kort daarna werd de dame dood teruggevonden 'in een houding die duidelijk aangaf welk beroep ze uitoefende'. 'Post-mortem'-onderzoek toonde aan dat haar pericardium vol bloed zat en dat er vanuit de aortawand een uitstroom was van bloed, samen met een opening net boven de klep die van het aortalumen naar het aneurisma leidde. Een bekende uitspraak van Morgagni:
"Proportioneel neemt de kracht van het hart zoveel meer af, naarmate een groter aantal van zijn delen pezig wordt in plaats van vlezig”
Frank Nicholls (1699-1778), Professor anatomie aan de Universiteit van Oxford, beschreef een breuk in de linker-hartventrikel van de Engelse Koning George II (1683-1760), die niet veroorzaakt werd door een infarct, maar wel door een scheurtje in de aorta.
Belangrijk voor de verdere ontwikkeling van de cardiologie was de diagnostische perciussietechniek, die door de Oostenrijkse arts Leopold Auenbrugger (1722-1809) geïntroduceerd werd. Volgens de legende is zijn ontdekking gebaseerd op het observeren van zijn vader die op wijnvaten tapte om de hoeveelheid wijn te bepalen in het vat. Auenbrugger publiceerde zijn New Invention by Means of Percussing the Human Thorax for Detecting Signs of Obscure Disease of the Interior of the Chest in 1761. Dit 95 pagina's tellende boek was gebaseerd op zijn zeven jaar lange ervaring met percussie in het Spaanse ziekenhuis. Het werk kreeg ongunstige en zelfs vijandige recensies. Het kreeg weinig aandacht, tot de Oostenrijkse arts Maximilian Stoll (1742-1787) de leiding van de Oude Weense School in handen kreeg en de percussie gebruikte in zijn clinics. Een van Stolls leerlingen, de Tsjechische arts Josef Eyerel (1745/1821), schreef een paper over percussie dat toevallig opgemerkt werd door de Franse clinicus Jean-Nicolas Corvisart (1755-1821), die gestimuleerd werd om een exemplaar van Inventum Novum te bemachtigen. De techniek werd door de Tsjechische arts Josef von Škoda (1805-1881) verder ontwikkeld en in 1839 gepubliceerd in een verhandeling over percussie en auscultatie.
Henri Fouquet (1756-1805) publiceerde zijn 'Medicina ex pulsu, sive systema doctrinae sphygmicae', één van de zeldzame werken dat uitsluitend aan de pols was gewijd. In 1800 verhuisde deze Franse legerarts van Montpellier naar Andalusië, waar hij polsvariaties analyseerde in functie van diverse aandoeningen en deze aandoeningen grafisch in beeld bracht.
De Britse fysioloog en anatoom William Hewson (1739-1774) beschreef de lymfevaten bij vogels en reptielen. Met zijn onderzoek naar de bloedstolling leverde hij belangrijke bijdragen aan de hematologie. Daarbij noteerde hij dat temperatuursveranderingen in het bloed geen coagulatie veroorzaken, waarmee hij de theorie van de Griekse wijsgeer Plato (424-348 v.C.) onderuit haalde. Hij ontdekte het fibrinogeen en beschreef de rode bloedcellen.
Nicolas-François Rougnon (1727-1799), tijdens de Franse Revolutie Professor geneeskunde aan de Universiteit van Besançon, stuurde op 18 maart 1768 een 55 pagina's tellende brief naar zijn studente Anne Charles Lorry (1726-1783). Daarin beschreef hij heel nauwkeurig de symptomen van 'angina pectoris' na een autopsie op de Franse cavalier Capitaine Charles. Hij constateerde een verbening van het kraakbeen van de ribben en vermoedde dat dit de oorzaak van de ziekte was.
Op 21 juli van datzelfde jaar presenteerde de Britse arts William Heberden (1710-1801) zijn spreekbeurt 'Some accounts of a disorder of the breast' aan de 'College of Physicians'. Het was een klassieke beschrijving van 'angina pectoris' en coronaire arteriële ziekten, die pas in 1772 gepubliceerd werd. De arts uit Cambridge verwierf faam door zijn vernietigende commentaar over het meten van de pols:
"Momentverschillen tussen de verschillende soorten pols bestaan voornamelijk in de verbeelding van zijn scheppers."
'Angina pectoris' wordt soms ook de 'ziekte van Heberden-Rougnon' genoemd.
Henerden schetste echter een onvolledig beeld, dat door historici wel voldoende werd geacht om te accepteren dat 'een morbide entiteit die tot nu toe niet genoemd werd in de geschiedenis van ziekten. .'. Heberden en zijn jongere collega Edward Jenner (1749-1823) brachten de oorzaak van angina pectoris in verband met onvoldoende coronaire circulatie. Jenner was de eerste die na een autopsie de vondst van een trombus in een kransslagader meldde in een brief aan Heberden en dit koppelde aan de klinische geschiedenis van een patiënt met angina pectoris. Tijdens een lezing aan de Royal Society in 1788 schreef de Britse arts Charles Parry (1797-1860) angina eveneens toe aan gedeeltelijke obstructie van de kransslagaders.
De Franse arts en chemicus François Poulletier de la Salle (1719-1788) identificeerde voor het eerst cholesterol in galstenen. Tien jaar eerder had hij voor het eerst kristallen geïsoleerd uit cholesterol.
De Schotse chirurg John Hunter (1728-1793) schetste waarschijnlijk het eerste klinische beeld van pijn op de borst (angina pectoris) en een plotse dood. Toen hij opmerkte dat zijn eigen symptomen verergerden door woede, klaagde hij
"dat zijn leven in de handen was van elke boef die ervoor koos hem te irriteren of te plagen."
Hij bewees het geval door abrupt te sterven na een ruzie met een medelid van het bestuur van het St. George's Hospital.
De Britse arts William Heberden (1710-1801) benadrukte dat ongemak op de borst meestal door inspanning veroorzaakt werd, de klassieke definitie van angina
In de archieven van de Londense Royal Humane Society verscheen de eerste beschrijving van externe stimulatie van het hart.