William Gilbert (1544-1603), de lijfarts van de Engelse koningin Elizabeth I (1533-1601), introduceerde de term 'electricea' voor objecten (isolators) die statische elektriciteit bevatten. De President van de 'Royal College of Physicians' en ontdekker van de 'magnetic philosophy' leidde het woord af uit het Grieks voor amber of barnsteen (electra). Sedert de oudheid wist men al dat amber lichte materialen aantrekt als men erop wrijft. Daaraan voegde Gilbert andere voorbeelden toe, zoals zwavel. Later beschreef hij wat bekend raakte als 'statische elektriciteit', om het te onderscheiden van de meer inerte magnetische kracht. Voor hem was dit een deel van de filosofie om de visie van Aristoteles (384-322 v.C.) voor eens en altijd te vernietigen. Gilbert betoogde dat elektriciteit en magnetisme verschillen van elkaar. Ten onrechte beweerde hij dat magnetische aantrekkingskracht behouden blijft bij hitte, terwijl de elektrische aantrekkingskracht verdwijnt. De 'Gilbert', de eenheid van magnetische bewegingskracht of magnetisch potentiaal, werd naar hem genoemd.
De Italiaanse arts, mathematicus en filosoof Galilei (1564-1642) correleerde zijn eigen pols met de slingerbewegingen van een klok.
Santorio Santorio (1561-1636) ontwikkelde zijn pulsilogium, het eerste toestel dat de pols telde en dat gebaseerd was op de pendule van Galilei (1564-1642). Het gebruik ervan beschreef de Italiaanse Professor Geneeskunde in zijn 'Methodi vitandorum errorum in arte medica' (Methoden om fouten te vermijden in de medische praktijk), dat in 1602 verscheen. Men beschouwt hem ook als de uitvinder van de klinische thermometer.
De Italiaanse chirurg en anatoom Hieronymus Fabricius of Acquapendente of Girolame Fabrici (1537-1619) bestudeerde de venen van de benen. Hij noteerde dat ze kleppen hadden, die ervoor zorgen dat het bloed enkel naar het hart vloeit. Maar hij dacht dat ze dienden als steun voor de collaterale circulatie, in de veronderstelling dat zij het bloed naar de vertakkingen kort bij de kleppen afleiden. Hij miste dus het inzicht van het belang van de anatomische en experimentele feiten die hij zelf verzamelde. Hij was de voorganger en leraar van William Harvey (1578-1657).
"Niets is of zal in de medische wetenschappen ooit significant noodzakelijker zijn dan de observatie van de pols,"
een citaat van de Italiaanse arts Hercules Saxonia (1551-1607), die ook wel eens Ercole Sassonia wordt genoemd.
Met een simpele vingerknip deed de Britse arts William Harvey (1578-1657) het stilgevallen hart van een duif weer kloppen. Harvey staat bekend als de wetenschapper die de grootste verandering bracht in het bestaande beeld over de bloedsomloop. Zo ontdekte hij dat er wel degelijk een circulatie bestaat. In zijn boek 'Exercitatio anatomica de motu cordis et sanguinis in animalibus' uit 1628 beschreef hij zijn ontdekking. Eerst berekende hij de hoeveelheid bloed die om het halfuur het hart passeert. Hoewel het een ruwe schatting was, zat hij met twintig pond opvallend dicht bij de werkelijke waarde. Hieruit leidde hij af dat de theorie van Claudius Galenus (131-216) over het ontstaan van bloed niet de juiste was. Om de door Harvey berekende hoeveelheid bloed het hart te laten passeren, moest de lever dagelijks een immense hoeveelheid produceren, die veel groter was dan een individu in werkelijkheid kon opnemen. Hieruit concludeerde Harvey dat het bloed in een kringloop beweegt en telkens opnieuw het hart passeert. Hiervoor moet er in de periferie van de bloedsomloop een verbinding bestaan tussen slagaders en aders, iets wat wij nu kennen als haarvaten. Harvey had het probleem dat hij deze verbindingen niet kon waarnemen met het blote oog. Om hun bestaan te bewijzen voerde hij een experiment uit. Hij spande een band zo strak rond de arm van een persoon, dat er geen bloed meer doorkwam. Daarna loste hij de band een beetje, zodat het slagaderlijke bloed kon doorstromen, maar het aderlijke niet. Hij noteerde dat bij volledig afbinden de aders niet zichtbaar waren, maar bij de slagaderlijke stroming wel duidelijk gezwollen waren. Hiermee bewees Harvey dat het bloed zich naar onder beweegt via de slagaders en dat het weer omhoog stroomt via de aders. Omdat het bloed niet verder kon dan de band, zwollen de aders op, wat betekende dat er inderdaad een verbinding bestaat tussen aders en slagaders. Op dezelfde manier bewees Harvey ook het bestaan van de kleppen in de aders. Opvallend was dat hij zijn tijd ver vooruit was, maar zeker ook zichzelf. Hij was bang voor de kritiek van vooraanstaande medici, die nog heilig in de leer van Galenus (129-216) geloofden:
"De resterende zaken zijn echter zo nieuw en tot nog toe onvermeld dat ik, met erover te spreken, niet alleen bang ben om last te krijgen van de slechte wil van enkelen, maar dat alle mensen zich tegen mij zullen keren. In die mate is het voor allen een vrijwel tweede natuur om het aanvaarde gebruik en onderwijs te volgen, zodanig dat mensen verleid worden door een verschoonbaar respect voor de oude schrijvers "
Bovendien was hij ook een religieus man en sterk gebonden aan de leer van Aristoteles (384-322 v.C.). Hij schreef zijn ontdekking toe aan het feit dat naar zijn mening en die van Aristoteles, het hart het centrum is van het hele lichaam. Het bloed wordt telkens opnieuw naar dit centrum geleid om er opnieuw met levensenergie gevoed te worden en dat het vervolgens naar de periferie wordt gebracht. Hij weigerde het lichaam te zien als een 'machine', op die manier voegde hij aan zijn ontdekking een religieuze dimensie toe. Hij was er ook van overtuigd dat levende wezens enkel voortkwamen uit eieren.
Maar de ideeën van Harvey botsten op heel wat weerstand en scepticisme. De idee dat bloed niet continu geproduceerd wordt in het lichaam, deed twijfels rijzen over het voordeel van aderlatingen, in die tijd een populaire medische praktijk. Harvey was niet de enige maar ook niet de eerste die de ideeën van Galenus in vraag stelde. De Egyptenaren wisten al dat bloed door het lichaam vloeit en gebruikten bloedzuigers voor het vrijmaken van wat zij de bloedcorridors noemden.
De Franse priester en wetenschapper Marin Mersenne (1588-1648) registreerde als eerste de snelheid van het geluid, het basisprincipe van de moderne ultrasoundtoestellen.
De Italiaanse anatoom en chirurg Gaspare Aselli (1581-1626) ontdekte of beter gezegd herontdekte de lymfevaten en bestudeerde de betekenis van deze vasculaire structuren. In zijn in 1627 postuum gepubliceerde 'De Lactibus sive Lacteis Venis', dat net voor de 'De motu cordis' van William Harvey (1578-1657) verscheen, beschreef hij ze als 'venae albae et lacteae'. Harvey bleek niet op de hoogte te zijn van Aselli's werk. In aanwezigheid van zijn vrienden Alexander Tadinus en Senator Septalius verrichtte Aselli een vivisectie op een hond, die kort daarvoor gegeten had. Op het middenrif en de darmen van het dier ontdekte hij iets wat hij eerst aanzag als zenuwen. Bij het opensnijden ervan kwam er echter een wit, melkachtig vocht uit. Aselli herontdekte wat Hippocrates (460-370 v.C.) al 'chylus' had genoemd en waarvan wij nu weten dat het vet is dat de lymfevaten opnemen uit de darmen. Op grond van het uiterlijk sprak Aselli van 'lactes' ('lac' is Latijn voor melk). Hij kon zijn ontdekking niet meer zelf publiceren want hij overleed in 1626, maar zijn twee vrienden namen die taak over.