In zijn 'Casus Medicinalis' beschreef de Duitse arts Timaeus von Güldenklee (1600-1667) enkele gevallen van extreem overgewicht. De opsomming van de symptomen verschilde niet zoveel van de huidige, de patiënten waren kortademig en beperkt in hun bewegingsmogelijkheden. Bovendien hadden ze dikwijls hartfalen, hartkloppingen en beroertes. Von Güldenklee vernoemde een 37-jarige patiënt die zo dik was dat hij zonder hulp zijn paard niet meer kon bestijgen. Ook had hij constant last van ademnood. Een andere patiënt was boekhandelaar en kon geen trappen meer doen. Von Güldenklee adviseerde hem een dieet en schreef hem een paar medicijnen voor. Het ging de boekhandelaar beter, maar toen hij de behandeling stopte, herwon hij vrij vlug zijn oorspronkelijk gewicht, waarop hij kort daarna overleed.
De Britse arts Tobias Venner (1577-1660) was de eerste die de term 'obesitas' gebruikte.
De Franse wiskundige Gilles Personne de Roberval (1602-1675) vond de bovenschalige balans met twee armen uit, beter gekend als Static Enigma, die later het ontwerpvoorbeeld werd van andere balansen. De balans van Roberval werkte volgens het hefboomprincipe. De weegposities werden horizontaal gehouden door de parallelle raamconstructie. Door de wrijving van de constructie-assen was haar nauwkeurigheid niet bijster groot. Ze werd vooral gebruikt in de handel. Groot voordeel was dat het wegen niet beïnvloed werd door de plaats waar de producten op de balans lagen. Op de ene schaal werden de te wegen voorwerpen gelegd, op de andere zoveel gewichten tot beide schalen in evenwicht kwamen. In het Franse stadje Roberval met zijn 366 inwoners, werd in 2005 een reusachtige weegschaal onthuld als eerbetoon aan Gilles Personne de Roberval. Het monument is 2m20 hoog en zes meter lang.
De Deense arts Thomas Bartholinus (1616-1680) rapporteerde over een tienjarig meisje, dat meer dan negentig kilo woog. Ze werd op beurzen tentoongesteld als attractie en was zo zwaar dat ze niet kon lopen.
Op een schilderij van de Spaanse kunstenaar Juan Carreno de Miranda (1614-1685) staat een vrij corpulent meisje afgebeeld, dat vermoedelijk het Prader-Willi-syndroom had. Dat syndroom werd in 1956 voor het eerst beschreven door de Zwitserse pediaters Andrea Prader (1919-2001), Alexis Labhart (1916-1994) en Heinrich Willi (1900-1971). Nu weten we dat het een gevolg is van een genetische afwijking, de oorzaak ervan is het ontbreken van een klein stukje erfelijke informatie.