In de jaren 1930 rees er een toenemende besef over astma als klinisch probleem. Ook groeide het bewustzijn over het belang van emfyseem, bijna zeker door de verhoging van de sigarettenconsumptie tijdens de eerste Wereldoorlog.
De Penny Arcade spirometer kende heel wat succes in het New Yorkse Playland Amusement Park. De hygiëne daarentegen was een ander paar mouwen, want iedereen kon zomaar in het toestel kpmen blazen.
De Lung Tester van het Amerikaanse bedrijf De Moulin was een 'practical joke'-apparaat. Wanneer de proefpersoon erin blies, volgde een luide knal en kreeg hij een rookwolk in het gezicht geblazen.
In de jaren ’30 gebruikte men de Pneumostat voor het toedienen van adrenaline-extracten en papaverine (Bronchovydrin). Gezien zijn omvang en hoge kostprijs stond deze machine gewoonlijk in een apotheek, daardoor moesten patiënten hun apotheker bezoeken voor een behandeling. Het eerste toestel werd in Frankfürt geproduceerd door Weil. Het was een combinatie van een compressor en een vernevelaar.
De elektrische nebulizers waren duur, de artsen verkozen dan ook om handbediende nebulizers aan hun patiënten voor te schrijven. Een van die mogelijkheden was de Adrenaline Inhaler of de Devilbiss No. 40 Glass Nebulizer.
De elektrische Trojan-inhalator werd in het Verenigd Koninkrijk gefabriceerd. Hij werd aangeboden in een houten box en bestond uit een verwarmingskamer met een blauw, afneembaar glazen mondstuk en een toe te dienen inhalatiemiddel. De bijsluiter garandeerde de genezing en preventie van catarre, astma en nog heel wat andere aandoeningen. Het inhalatiemedicijn bevatte terpentijn, menthol, kamfer en zouten. Bij gebruik was de voorraadkamer half gevuld met water, waaraan een theelepel inhalatiemedicijn werd toegevoegd. Eens aangezet produceerde het toestel binnen de vijf minuten een verneveling.
Door de eeuwen heen en tot in de jaren 1930 beschouwde men astma als 'een van de zeven heilige psychosomatische ziekten'. Astmapatiënten werden vaak als depressief beoordeeld en daarvoor dan ook behandeld. Een behandeling die bestond uit psycho-analyse of andere praatkuren.
De Amerikaanse pneumoloog Alvin Barach (1895-1977) merkte op dat astma- of emfyseem-patiënten langzamer uitademden dan gezonde mensen. Daardoor concludeerde hij dat de luchtstroom uit de longen belangrijk was voor het opsporen van een obstructie van de luchtwegen. Hij gebruikte een roterende kaarttrommel of kymograaf om de VC-veranderingen weer te geven als een spirogram.
Barach kwantificeerde de respons van de expiratoire stroomsnelheden op verneveld epinefrine bij astma en emfyseem, het was het eerste rapport over de effectiviteit van bronchodilatatie. Dit betekende een belangrijke vooruitgang in het begrip en de behandeling van astma en emfyseem. Het werk toonde het potentieel aan van luchtwegverwijders bij het verbeteren van de longfunctie en het verlichten van de symptomen, wat een blijvende impact heeft gehad op de ademhalingsgeneeskunde.
Voor zijn academisch proefschrift 'De waarde van de spirometrie in de thoraxchirurgie', gebruikte de Nederlandse arts P.M.E.P. Nyst de spirometer van de Nederlandse Ingenieur Storm van Leeuwen (1912-2009), waarmee het mogelijk was om de vitale capaciteit en haar componenten op een draaiende trommel op te tekenen.
Hoewel hij kortademigheid als 'een in wezen subjectief fenomeen' omschreef, was Professor Alan Moncrieff (1901-1971) van de University of London van mening dat voor het evalueren van het succes van cardiovasculaire chirurgie en silicose-handicap kwantitatieve metingen nodig waren.
'Het voordeel van dergelijke methoden is dat ze een numerieke verklaring geven van de mate van ademhalingsefficiëntie of -falen, maar ze hebben allemaal het grote nadeel dat normale cijfers een te rigide maatstaf kunnen vormen en dat er grote afwijkingen mogelijk zijn in gezondheid.'
Hij toonde ook aan dat 94% van de vrouwen niet voldeed aan de gemiddelde ademhalingsnormen van een 'normaal' persoon.
Longartsen hielden zich nog bijna uitsluitend bezig met de problemen van tuberculose. Een artikel in The Lancet benadrukte de gevoeligheid van VC bij het opsporen van tuberculose.
De Duitse internist Johannes Hermannsen (1905-1983) van het Eppendorfer Krankenhauses Hamburg introduceerde in 1933 de Maximum Voluntary Ventilation (MVV). Hij registreerde de maximale ventilatoire mogelijkheden tijdens een vrijwillig volgehouden inspanning. Na zijn beschrijving, die een mijlpaal betekende in de ontwikkeling van de klinische respiratoire fysiologie, relateerden meerdere onderzoekers de sensatie van dyspnoe aan de maximum breathing capacity (MBC). De techniek werd vooral populair in het pre-operatieve onderzoek. Hermannsen werd in 1960 tot Professor Inwendige Geneeskunde benoemd aan de Uinversität Hamburg.
Met de Spiroscope van de Franse arts Joseph Pescher (1861-1940) oefende men de longen. Pescher wijdde er zelfs een volledig boek aan met de nogal uitgebreide titel: 'L'Entraînement respiratoire par la méthode spiroscopique, traitement des insuffisances respiratoires par l'éducation et l'amélioration progressives de la respiration au moyen des exercices gradués du spiroscope (entraînement méthodique, doucement conduit, dosé et objectivé de la respiration). Applications pratiques en hygiène, en prophylaxie, en thérapeutique.'
De bijsluiter van de handbal-vernevelaar uit Seattle vermeldde dat de Amerikaanse arts Benjamin S. Paschall (1879-?) een pionier was in het perfectioneren van een inhalatiemethode met epinefrine en dat hij zijn doel in 1933 bereikte. De Breatheasy-vernevelaar was vervaardigd uit Pyrex glas en de rubberen bal werd geleverd door de Goodrich Rubber Company. De inhalatievloeistof was een oplossing van 3% synthetisch epinefrine-hydrochloride met een bewaarmiddel en een isotone-buffer.
In 1933 deed Ronald Victor Christie (1902-1986), die als Professor Geneeskunde aan de Universiteit van Londen gespecialiseerd was in emfyseem, een studie die de relatie aantoonde tussen het verlies van longelasticiteit en luchtstroom-beperkingen. Bij de weefselafbraak van de alveolaire wanden komt er teveel lucht in deze ruimte, met een overmatig uitzetten als resultaat. Dit kan ook resulteren in bulla, grote delen van weefselafbraak en lucht-trapping, waardoor dat deel van de long niet betrokken wordt bij het ventilatieproces. Het eindresultaat is toegenomen dyspnoe.
De Canadese wetenschappers Omond Solandt (1909-1993) en Jesse H. Ridout presenteerden hun bijdrage 'The duration of the recovery period following strenuous muscular exercise' aan de Royal Society of London, waarin ze een opvangsysteem voor inspanningstesten voorstelden. In dat systeem werd de uitgeademde lucht van de proefpersoon opgevangen in een spirometer van 10 liter. Van daaruit werd de lucht door een koelspiraal gepompt, vervolgens door de natte-testgasmeter van de Amerikaanse arts A.B. Sargent en tenslotte in een Douglas-zak. Op die manier werd de lucht gedoseerd voordat ze de zak inging, die enkel gebruikt werd om de lucht op te vangen, zodat men een monster kon afnemen.
De bekende Franse arts en onderzoeker Joseph Jullien (1987-1956), die brucellose bestudeerde en behandelde, ontwikkelde en patenteerde een waterspiroscoop. Hij gaf dit toestel om ademhalingsoefeningen te doen de naam Spiroscope. In 1936 commercialiseerde een groep verzekeringsmaatschappijen het toestel.
Met de spirometer van de Britse fabrikant van medische toestellen Charles Fielding Palmer (1864-1938), een 'gesloten circuit' respiratietoestel dat werkte volgens het principe van de Duitse Professor Geneeskunde Hugo Knipping (1895-1984), was het mogelijk om gelijktijdig met het verbruikte O2-volume ook het geproduceerde CO2-volume te registreren. Door een roterende luchtpomp waren er geen kleppen nodig.
De American College of Chest Physicians lanceerde het eerste nummer van Chest. Het wetenschappelijk maandblad groeide uit tot één van de meest toonaangevende tijdschriften op het gebied van longziekten.
In 1935 raadde de Britse arts George W. Bray (1853-1924) aan om bij acute astma-aanvallen ofwel enkel adrenaline te gebruiken, ofwel adrenaline gecombineerd met atropine en morfine. Hij verwierp het gebruik van stramonium in de vorm van inhalaties, poeders of sigaretten, omdat het bekomen resultaat slechts tijdelijk was en een zeer irriterend effect had op het bronchiale slijmvlies, wat op zijn beurt de mogelijkheid op aanvallen verhoogde. Hoewel Bray de waarde erkende van een stramoniumtinctuur verwerkt in een bij bedtijd in te nemen hoestsiroop, werden zijn bedenkingen over de veiligheid en werkzaamheid van het roken van stramonium door andere medische auteurs herhaald.
In The Journal of Allergy publiceerden de Amerikaanse legerartsen James B. Graeser (1902-1994) en Albert H. Rowe (1889-1970) een eerste artikel over het gebruik van vernevelde adrenaline, dat begon met de bewering:
"Hoewel hypodermisch toegediende epinefrine het middel bij uitstek is voor het verlichten van astmatische klachten, werd er tot nog toe weinig aandacht besteed aan een mogelijke toediening via inhalatie.”
In de Verenigde Staten verschenen twee artikels over het gebruik van een meer geconcentreerde adrenaline-oplossing in glazen nebulizers. De Amerikaan Edward Matzger (1899-1964), een van de eerste artsen die zich bezighield met allergieën, verklaarde in zijn artikel ‘Epinephrin by Inhalation, for the Relief of Attacks of Bronchial Asthma’ dat de idee over het inademen van adrenaline ontwikkeld werd kort nadat het medicijn beschikbaar kwam voor injectie. Hij verwees naar een artikel over dat onderwerp van A. Ephraim uit 1921. Matzger ontwikkelde een eigen vernevelaar, die door The Vaporizer Products Company uit San Francisco gecommercialiseerd werd.
In 1936 schreef de Indiase arts Dharmendra:
"Astmapoeders, -sigaretten en -sprays hebben geen plaats in de behandeling van acute aanvallen. In milde aanvallen bieden ze aan sommige mensen hulp, maar bij anderen kunnen de dampen van de poeders en de sigaretten het bronchiale slijmvlies irriteren.”
In 1936 publiceerde 'The London inhalatorium' het 'Medicated Inhalation Therapy Hand Book'. Het London inhalatorium was gevestigd op Grosvenor Place en had een comfortabele behandelkamer. In het boek werd het gebruik van de Apneu-nebulizers (Spiess Drager) beschreven voor het toedienen van adrenaline, menthol, eucalyptus, terpentine en een aantal andere producten.
In 1938 rapporteerde de Amerikaanse pneumoloog Alvan L. Barach (1895-1977) voorbeelden van spirometrie-opnames voor en na het toedienen van genebuliseerd adrenaline (epinephrine). Na het toedienen van een bronchodilatator bij een patiënt met astma en acuut pulmonaal emfyseem, toonden de opnames een duidelijk verhoogde expiratie-graad aan en dat zou wel eens de eerste gepubliceerde bronchodilatator-respons kunnen zijn.
Een alternatieve methode om spirografische opnames te maken vanuit een open systeem werd door de Zwitserse legerarts Franz von Tavel (1863-1941) ontwikkeld. Hij gebruikter een dubbele spirometer, waarbij de scheidingswand in de spirometerklok de ingeademde lucht van de uitgeademde lucht scheidde. De uitgeademde lucht werd opgevangen in een Douglas-zak voor analyse. Aangezien het minuutvolume van de ventilatie geregistreerd werd op een kymograaf en het respiratoire quotiënt bepaald werd door de helling van de ventilatietracering, was enkel de analyse van de CO2-concentratie van uitgeademde lucht nodig voor de CO2-output en O2-opname.
A. J. Anthony en R. Rohland uit Leipzig gebruikten als eersten een spirometer met elektromagnetische stabilisatie. Bij dit apparaat was het toevoegen van zuurstof afhankelijk van de uitademingsstand. Het contragewicht van de spirometerklok zakte in een vat met kwik, dat zo was opgesteld dat op de hoogste stand van de spirometer (uitademingsstand) een elektrisch circuit gesloten werd. Daardoor werd zuurstof toegevoerd via een door een elektromagneet bediende klep. In een tweede spirometerklok werd het volumeverlies van de O2-gasmeter geregistreerd en dat gaf een maat over het O2-verbruik. De ventilatietracing was horizontaal.