WebiMed.net

Medische Informatie en Gezondheid

1925-1929

1925

De Zwitser Alfred Fleisch (1892-1973), Professor Fysiologie aan de Universiteit van Tartu in Estland, ontwikkelde heel wat medische toestellen, ondermeer de pneumotachometer.

In de USA groeide de interesse voor spirometriemetingen. In 1925 publiceerde de Amerikaanse pneumoloog J. A. Myers van de Mayo Clinic de monografie 'Using a Sanborn spirometer. From Vital Capacity of the Lungs'. Hierin detailleerde hij verschillende oorzaken waardoor de VC vermindert, die de sensitiviteit aantoonden maar ook een gemis aan specificiteit. Cardiale ziekten, hypothyroidie, emfyseem, astma, pleuritis, pneumothorax, tumoren, pulmonaal abces, pneumonie, pulmonale TBC, oude pleurale vergroeiingen, vervormingen van de thorax, ossificatie van het kraakbeen van de ribben en ook nog 'zich ziek houden' en 'gebrek aan medewerking' moesten hierbij in overweging worden genomen. Myers pleitte voor een spirometrie bij solicitatie- en arbeidsgeneeskundige onderzoeken. Als onbetwistbaar feit vermeldde hij ook de meetverschillen tussen blanken, zwarten, Chinezen en Filippino's.

In Nederland werd een luchtvaartschool opgestart. Met een spirometer  werd op het vliegveld Soesterberg systematisch de longcapaciteit van de aspirant-piloten gemeten .

1926

In de 'Journal of Biological Chemistry' verscheen het artikel 'A portable calorimeter for the determination of both oxygen and carbon dioxide', een bijdrage met foto van de Amerikaanse fysiologen Jesse Francis McClendon (1880-1976), Gertrude J. Humphrey (1872-1965) en Milo M. Loucks (1902-1952) van het Laboratory of Physiological Chemistry, University of Minnesota, Minneapolis. Het artikel beschreef de werking van een nieuwe draagbare spirometer.

K. Furusawa van het Department of Physiology, University College, London publiceerde 'A spirometer method of studying continuously the gaseous metabolism of man during and after exercise'. In dat artikel beschreef hij een nieuwe methode om tijdens en na spierarbeid continu het snel veranderende gasmetabolisme van de mens te bestuderen. Hij gebruikte een spirometer met grote capaciteit, de gassen werden continu in beweging gehouden, de totale ventilatie werd elke 10 liter gemeten en met tussenpozen werden er staaltjes afgenomen voor analyse. De verkregen resultaten waren vergelijkbaar met die van andere methoden, maar met aanzienlijk minder inspanning.

1927

In de eerste editie van ‘Cecil's A Textbook of Medicine’, een medisch tekstboek dat in de twintigste eeuw nog altijd gebruikt wordt, wijdde de Amerikaanse arts Frances M. Rackeman (1887-1973) een volledig hoofdstuk aan astma. Hij legde de meest moderne wetenswaardigheden uit over de ziekte en publiceerde een lijst van verschillende allergenen zoals stof, rook, voedingsmiddelen en huidschilfers van dieren. Hij haalde ook aan dat astmagevallen geassocieerd zijn met verhoogde eosinofielen in het bloed en het sputum, met inbegrip van de Charlot-Leiden kristallen. Deze microscopische kristallen worden gevonden bij allergische patiënten, met inbegrip van allergisch astma en werden ontdekt door de Amerikaanse internist Ernst Victor von Leyden (1832-1910) en de Franse neuroloog en Professor anatome pathologie Jean-Martin Charcot (1825-1893).

In juni 1927 vroeg de Amerikaanse arts Roy Wesley Scott (1888-1957) een patent aan voor zijn 'Apparatus for Measuring the Vital Capacity of the Lungs'. Het patent werd hem op 18 november 1930 verleend. Scott werkte later samen met de McKesson Company om het 'McKesson-Scott Vital Capacity Apparatus' te produceren.

In zijn publicatie 'The influence of posture on the volume of the reserve air' concludeerde de Amerikaanse Professor William H. Wilson:

  1. Het volume reservelucht varieert met de lichaamshouding van een man met een gemiddelde vitale capaciteit vanaf minimaal 250 cc.
  2. De vermindering van de luchtreserve in liggende positie houdt verband met de orthopneu die bij bepaalde longaandoeningen wordt waargenomen.

De Duitse Professor Pediatrie Eugen Schlesinger (1869-1937) uit Strassburg publiceerde in het Zeitschrift für Kinderheilkunde het artikel 'Dynamometrie und Spirometrie bei Kindern und Jugendlichen', waarin hij de volgende conlusies trok:

  1. Het bepalen van de compressiekracht van de handen en de vitale capaciteit vormen een essentiële aanvulling op de biologische maatregelen bij het registreren van de aanwezige status als objectieve en nauwkeurige functionele prestatietests bij gezonde mensen, vooral gezonde schoolkinderen en jongeren.
  2. In termen van nauwkeurigheid en betrouwbaarheid is spirometrie veel beter dan het  met een meetlint registreren van de respiratoire uitzetbreedte van de borstomtrek, vooral bij adolescente meisjes.
  3. Ondanks de grote fluctuatie van de waarden kunnen voor beide methoden een aantal regelmatigheden worden vastgesteld op een manier die goed met elkaar overeenkomt. In eerste instantie zijn de waarden in de kindertijd afhankelijk van leeftijd, ontwikkelingsstatus en geslacht, waarbij in alle leeftijdsgroepen de jongens superieur zijn aan de meisjes, afgezien van de dynamometerwaarden voor 13-jarigen.
  4. De relaties met lichaamsgrootte zijn het nauwkeurigst. Lange kinderen en adolescenten met een onevenredige lengtegroei vertonen echter lagere waarden dan goed geproportioneerde kinderen van dezelfde lengte en van dezelfde leeftijd.
  5. De relaties tussen de dynametrische en spirometrische waarden en het lichaamsgewicht zijn niet zo nauw, aangezien een sterk vetkussen zowel de spierkracht als de vitale capaciteit ernstig aantast.
  6. De waarden worden bijzonder sterk en regelmatig door het sportief vermogen en stevige sportactiviteiten beïnvloed.
  7. Aan bed is het gebruik van beide methoden beperkt; spirometrie faalt hier vaak.

1928

In 1928 was de differentieel diagnose van astma goed ingeburgerd en waren er diagnostische technieken beschikbaar die het mogelijk maakten om met redelijke zekerheid te voorspellen dat patiënten geen hartziekte of longontsteking hadden, als ze als astmatisch werden bestempeld. Artsen uit die tijd gebruikten vaak de term 'astma' om naar episodische kortademigheid te verwijzen.

In 1928 raakte bekend dat eosinofielen in het bloed en sputum voor astma kenmerkend zijn. Voor allergieën werden huidtesten ontwikkeld,  die vaak gebruikt werden om clinici te helpen bij het bepalen van specifieke aanstootgevende eiwitten uit het milieu. Qua behandeling was er niet veel beschikbaar. Het in China ontdekte orale sympathicomimeticum Efedrine werd voor het behandelen van astma gebruikt. Maar afgezien van adrenaline-injecties en het verwijderen van allergenen, hadden de artsen hun astma-patiënten weinig te bieden. Ze adviseerden hen om 'astma-sigaretten' te roken, die vervaardigd werden uit de bladeren van Datura stramonium of Doornappel. Theofylline was beschikbaar, maar werd enkel als diureticum gebruikt, omdat de waarde ervan voor de behandeling van astma nog niet ontdekt was. Aerosol-inhalatietherapie werd in 1928 nog niet algemeen toegepast.

Het Amerikaanse bedrijf Warren E. Collins, Inc. vervaardigde de eerste moderne ijzeren longmachine. De Respirometer had een inhoud van 9 liter en werd gefabriceerd tussen de jaren 30 en 60. Hij registreerde de long- en hartfuncties van patiënten, zowel in rust als in beweging. Dit omvatte het ademvolume, de maximale ademhalingscapaciteit, het zuurstoftekort en de vitale capaciteit. Het apparaat bevatte het koolstofdioxide-absorberende middel Baralyme, waardoor de patiënt zijn eigen lucht terug kon inademen. De resultaten van al deze tests werden geregistreerd met inkttracés op een ronddraaiende papiertrommel.

In de British Medical Journal van 12 mei 1928 verscheen het artikel 'Vital Capacity in Heart Disease' van de Britse arts Henry Wallace-Jones (1888-1958), die actief was in het hartcentrum van de Royal Infirmary.

"In dit onderzoek werd een eenvoudige waterspirometer gebruikt, gegradueerd in kubieke centimeter en uitgebalanceerd zodat er dus geen inspanning nodig was om de cilinder te doen stijgen. Er werd een groot aantal mondstukken verstrekt, zodat deze zonder tijdsverlies gemakkelijk konden verwisseld worden bij iedere patiënt. Alvorens daadwerkelijk een meting te doen, was het nodig om steeds opnieuw de werking van het toestel duidelijk en volledig uit te leggen, aangezien dit noodzakelijk was om een nauwkeurig resultaat te registreren en om de volledige medewerking van de patiënt te verkrijgen. Elke patiënt kreeg drie pogingen, de hoogste werd weerhouden als vitale capaciteit. Indien tijdens een meting de neiging bestond om via de neus uit te ademen, moest deze afgesloten worden door erop te knijpen. Als de patiënten niet bedlegerig waren, werd de opname altijd staande gehouden, en gewoonlijk in hun dagelijkse kleren. Niet alle bedlegerige patiënten waren in staat om rechtop te zitten in bed voor een meting, zodat het noodzakelijk was om het resultaat van de gemeten vitale capaciteit te corrigeren met een vermindering van 5%, die voorkomt bij een meting in liggende houding, zoals aangetoond door Christie, Beams en Rabinowitch. Vanwege de variabiliteit van de vitale capaciteit naargelang lengte, geslacht, leeftijd en ras van de betreffende persoon, gaf een eenvoudige lezing van het aantal geëxpireerde kubieke centimeters weinig aanwijzingen over de afwijking van het normale, tenzij de meting werd uitgedrukt in procenten van de standaard vitale capaciteit voor die persoon."

Zijn conclusie:

  1. Bij organische hartaandoeningen is de vitale capaciteit een waardevolle numerieke uitdrukking van de hoeveelheid dyspneu.
  2. Het is een bruikbare indicatie over de algemene vooruitgang van de behandeling, hoewel de veranderingen bij het aflezen slechts langzaam de variërende compensatiegraden van het hart volgen.
  3. De vitale capaciteit is het sterkst verminderd in gevallen van mitralisklepstenose, vooral wanneer deze gepaard gaan met auriculaire fibirillatie.
  4. Bij een verstoorde werking van het hart of bij een functionele ziekte is de meting geen indicatie voor de mate van dyspnoe .
  5. Ze is van weinig waarde bij een vroege diagnose van hartaandoeningen, vanwege de variabiliteit van normale standaarden.

In hun artikel 'A Simple Respiration Apparatus for Determination of Oxygen and Carbon Dioxide in Indirect Calometry' presenteerden de Amerikanen Jesse Francis McClendon (1880-1976) en Anderson C. Hilding (1892-1977), samen met hun medewerkers F. R. Steggerda, Claire Conklin en Mildred Whitaker van het Laboratory of Physiological Chemistry, University of Minnesota Medical School, Minneapolis, een dubbele spirometer voor het meten van gasvolumes. Volgens hen was het een verbeterde versie van het toestel dat Jesse McClendon (1880-1976) en Donald Van Slyke (1883-1971) eerder hadden uitgevonden. Door beide toestellen onder te dompelen in een enkel waterbad, veranderde de watertemperatuur niet significant door de warmte die in de longen wordt overgedragen aan de lucht en de warmte die gegenereerd wordt door de absorptie van CO2. Bovendien waren de uit het water stekende koepels van beide spirometers ingesloten in een geïsoleerde doos, zodat ze niet significant variëerden van de temperatuur van het water. Het volumeverschil van de inhoud van de ene spirometer bij aanvang en na ontvangst van de lucht door de sodakalk, was de zuurstof die door de longen werd opgenomen. Het volumeverschil van de inhoud van beide spirometers was de CO2 die door de longen werd afgegeven.

1929

In 1929 waren verschillende bolvormige vernevelaars beschikbaar. In de beker van de vernevelaar moest de astma-patiënt enkele druppels efedrine uit het kleine flesje mengen met wat water en vervolgens op het peertje knijpen om een fijne nevel te creëren, die hij moest inademen.

Ergospirometrie en routinematig uitgevoerde klinische prestatiediagnose werden in 1929 geïntroduceerd. Pas in de jaren 1950 werd het eerste ergospirometrie-apparaat ontwikkeld dat voldeed aan alle wetenschappelijke criteria. De Duitse Professor Geneeskunde Hugo Wilhelm Knipping (1895-1984) introduceerde in 1929 een gestandardiseerde methode voor ergospirometrie.

In 1929 rapporteerde de Engelse huisarts P. W. L. Camps in de 'Guy’s Hospital Reports' over het succesvol gebruik van vernevelde adrenaline in een zuurstofstroom. Voor het omkeren van een vernauwing werd in de jaren 1930 een Adrenalin Chloride (epinefrine) 1:100 oplossing gebruikt als bronchiale spierverslapper. Het product werd verdampt met elektrische compressoren, zoals de Pneumostat of met hand-vernevelaars, zoals de Parke-Davis Glaseptic. Adrenaline was een levensreddend medicijn maar zorgde ook voor grote problemen. Voor de behandeling van astma werd op dat ogenblik eveneens het gebruik van atropine onderzocht. In zijn publicatie ‘Über Asthma Bronchiale und dessen Behandlung mit Atropin’ uit het tijdschrift 'Medizinische Klinik 1' van 1909 had Paul von Terray beweerd dat hypodermaal toegediend atropine een specifieke behandeling was voor astma. De Tsjechische fysioloog T. Weiss bekwam goede resultaten door atropine rechtstreeks in de mond te spuiten.