In 1977 werd de definitie 'sportgeneeskunde' van de Duitse internist en sporarts Wildor Hollmann (1925-2021) uit 1958 officieel aanvaard door de Fédération Internationale de Médecine du Sport (FIMS):
"Sportgeneeskunde belichaamt de theoretische en praktische geneeskunde die de invloed onderzoekt van inspanning, training en sport, evenals het gebrek aan beweging, op gezonde en ongezonde mensen van alle leeftijden om resultaten te produceren die overtuigend zijn voor de preventie, therapie en revalidatie, alsook gunstig voor de atleet zelf."
In het kader van zijn doctoraatsthesis was Hollmann in 1949 een onderzoek begonnen over ergospirometrie. In 1961 legde hij zich aan de Medizinische Universitätsklink Köln volledig toe op de specialisatie Sportgeneeskunde en in 1964 kreeg hij de leerstoel Cardiologie en Sportgeneeskunde aangeboden aan de Deutschen Sporthochschule Köln.
Maar in 1958 had hij aan de Medizinische Universitätsklinik Köln, samen met de Deutschen Sporthochschule Köln, al het Institut für Kreislaufforschung und Sportmedizin opgericht. Het zwaartepunt van zijn onderzoek spitste zich toe op de betekenis van lichaamsactiviteit en -inactiviteit op de gezondheid en verbetering van de prestaties van kinderen tot senioren, zowel bij gezonde als bij zieke mensen.
Hij leidde veertien jaar lang de Deutschen Sporthochschule Köln. Van 1984 tot 1998 was hij voorzitter van de Deutschen Sportärztebundes en van 1986 tot 1994 voorzitter van de Fédération Internationale de Médecine du Sport (FIMS).
Bij zijn Emeritaat in 1990 behield hij de functies onderzoek en onderwijs aan het Max-Planck Institut für neurologische Forschung in Köln en het Forschungszentrum Jülich, waar hij talrijke experimentele onderzoeken uitvoerde over de hersenen en de geest in samenhang met lichamelijke activiteit.
Naar aanleiding van zijn onderzoeksactiviteiten verschenen meer dan duizend scripties en meer dan tweehonderd proefschriften. Hij schreef talrijke boeken en meer dan achthonderd publicaties. Zijn belangrijkste monografie 'Sportmedizin – Grundlagen für körperliche Aktivität, Training und Präventivmedizin' is een standaardwerk over Sportgeneeskunde.
Hoogtepunten uit de carrière van Hollmann:
1954: het invoeren van de fietsergometer voor opleidings- en onderzoeksdoeleinden en als klinisch routineonderzoeksapparaat aan de Medizinische Universitätsklinik Köln en van daaruit wereldwijd verspreid
1955: samen met ingenieur Sander ontwikkelde hij de eerste bloeddrukmeter voor inspanningsproeven met een microfoon aan de binnenkant van de elleboog. Eerste fabrieksproductie in 1958 die in 1960 werd voorgesteld op de Wereldtentoonstelling van Electronic Medicine in New York.
1958: propageren van het zelf meten van de bloeddruk door de patiënt voor het beter identificeren en behandelen van hypertensie.
1959: eerste rapport van een gecombineerde bepaling van metabool-gerelateerde aërobe-anaërobe overgang tijdens het sporten door middel van simultane registratie van het respiratoire minuutvolume en de arteriële melkzuurspiegels (lactaat). Later wereldwijd verspreid in combinatie met zijn medewerkers Alois Mader (1935-), Hermann Heck (1960-) en Heinz Liesen (1941-).
1963: ontwikkeling van de hypoxietraining (zuurstoftekort) in het labo.
1965: eerste presentatie van minimum opleidingsprogramma's voor de preventie van hart- en vaatziekten.
1966: oprichting van een internationale Commissie op het World Congress of Sports Medicine in Hannover, met een oproep naar de World Health Organization (WHO) om het internationaal aanvaarde concept van de behandeling van een hartaanval met enkele weken bedrust om te vormen in vroege mobilisatie, oefentherapie en revalidatie. De WHO aanvaardde dit voorstel in 1977.
1967: ontwikkeling van een hyperoxietraining (ademen van zuurstof).
1967: eerste opstelling van een vuistregel met Viktor Baum voor het optimaliseren van duurtraining voor gezondheidsdoeleinden (180 min de leeftijd in jaren).
1973-1974: publicatie van de trainingsresultaten van decennia lange inactiviteit van ouderen en oude mensen met als conclusie:
"Door een geschikte fysieke training lukt het om gedurende 20 jaar 40 jaar oud te blijven."
1974: ontwikkeling van de eerste volledig geautomatiseerde en elektronische fietsergometer met Heinz Liesen (1941-).
1976: presentatie van de 4-mmol/l laktaatdrempel met Alois Mader (1935-), Heinz Liesen (1941-), Hermann Stern, Helmut Philippi, Richard Rost (1942-1998) en Peter Schürch.
1985: introductie van de term ‘bewegings-neurowetenschappen’ en onderzoekplanning voor het thema ‘hersenen, geest en lichamelijke activiteit’.
1987: eerste beschrijving internationaal van de regionale cerebrale doorbloeding tijdens fietsergometerinspanning in het Max-Planck-Institut für neurologisch Forschung in Köln.
1991: eerste beschrijving internationaal van het glucosemetabolisme in individuele hersensecties in combinatie met ergometerinspanning in het Forschungszentrum Jülich.
1999: Beschrijving van de invloed van fysieke activiteit op de hersenfunctie bij ouderen in het Forschungszentrum Jülich.
2008: bedenker van de term 'Cerebrologie' voor de multidisciplinaire hersenonderzoek.
De Italiaanse Professor Rodolfo Margaria (1901-1983) startte in Milaan de eerste school voor specialisatie in sportgeneeskunde.
Vanaf 1950 verplichtte de Italiaanse regering een preventief onderzoek voor het beoefenen van eender welke sport, zowel voor amateurs als voor professionals. Competitie-atleten moesten jaarlijks een preventieve screening ondergaan, met inbegrip van hun medisch verleden, een klinische evaluatie, urineonderzoek, ECG in rust en na stap test en longfunctietesten. Enkel een gecertifieerde sportarts mocht deze evaluatie uitvoeren, de arts was dan ook juridisch aansprakelijk voor de juistheid van de beoordeling.