In 1922 werden aan de Duitse Universiteiten heel wat onderzoekscentra opgericht, die instonden voor de sportmedische begeleiding van studenten. In die context werd Wolfgang Kohlrausch (1888-1980) in Berlijn tot Sportarts van de Universiteitsstudenten benoemd. Hij opende ook een private massageschool.
De Franse Vereniging voor Sportgeneeskunde (SMEPS) publiceerde de eerste editie van haar sportmedisch tijdschrift 'Revue Médicale d’Éducation Physique et de Sport', meteen ook het eerste tijdschrift over Sportgeneeskunde in Europa.
Met een toestel uit 1922 werd de maximale arbeid gemeten. Een zwaar vliegwiel zorgde voor de inertie waartegen biceps en brachialis anticus moesten werken om een rotatie te bekomen.
In Zwitserland richtte sportarts Wilhelm Knoll (1876–1958) de Zwitserse Vereniging voor Sportgeneeskunde op.
Ook in Nederland werd een sportgeneeskundige vereniging opgericht.
De studie over de effecten van lichaamsbeweging en inspanning op lichaamsspieren herwon aan interesse toen de Engelse fysioloog Archibald Hill (1886-1977) en zijn Duitse collega Otto Meyerhof (1884-1951) de Nobelprijs kregen uitgereikt voor hun onderzoek naar Muscle Glycolytic Metabolism.
Met de Metabolimeter registreerde de Amerikaanse fysioloog Harry M. Jones het metabolisme.
Op pagina 38 van de 'Journal of Experimental Medicine' verscheen het artikel 'The respiratory response to carbon dioxide' van H. Withridge Davies, George R. Brow (1883-1953) en Carl A.L. Binger (1890-1976), waarin dieper werd ingegaan op het gebruik van de Douglas Bag als rebreathing systeem voor CO2 respons.
In zijn boek 'Gaseous Exchange and physiological requirements for level and grade walking' publiceerde de Amerikaanse chemicus Henry Monmouth Smith (1868-1949) een foto van zijn opstelling voor een inspanningsproef.