In 1891 startte de Amerikaanse arts George Wells Fitz (1860-1934) aan de Harvard University een labo voor inspanningsfysiologie en in 1908 publiceerde hij 'Principles of Physiology and Hygiene'.
De Weense masseur Johann Lovranics ontwikkelde dit apparaat onder het motto ‘Gymnastik erhält Gesundheit und Schönheit', waarop hij een patent nam.
Door
een gebrek aan erkenning en universitair onderwijs, werd de massage en
fysiotherapie door de ziekenhuisartsen verwaarloosd. Ze beschouwden dit niet als een specialisatie of een empirische toevoeging van de conventionele geneeskunde. Zonder controle, indicaties of
doseringsvormen konden de medische faculteiten geen
therapie voor de verschillende instellingen ontwikkelen. In 1908
trachtten de sprekers van het '1er Congrès de Physiothérapie des médecins
de langue française' in Parijs de effecten van verschillende
fysiotherapie-methoden aan te tonen en communiceerden ze de resultaten
van hun vergelijkende experimenten met conventionele therapieën, om op
die manier aan de universitaire medische wereld geloofwaardigheid voor deze nieuwe technieken te leveren.
Op de Olympische Spelen van 1908 in Londen nam de Duitser Arthur Mallwitz
(1880-1968) deel aan het hoogspringen en het verspringen uit stand,
maar gelijktijdig was hij ook de sportarts van de Duitse ploeg. Nochtans
waren er in Londen geen medische kabinetten voorzien en enkel de
marathonlopers moesten zich voor hun wedstrijd medisch laten onderzoeken.
Mallwitz publiceerde dat jaar ook zijn eindwerk 'Körperliche
Höchstleistung mit besonderer Berücksichtigung des Olympischen Sportes’,
dat bestempeld wordt als allereerste thesis over Sportgeneeskunde.
De Amerikaanse wielrenner Robert Waltour
(1878-1949), die tweemaal wereldkampioen stayeren werd en sterke
zesdaagsen reed, was een fervent voorstander van massage tijdens
wedstrijden.