De Britse arts Edward Smith (1819-1874) was een pionier op het vlak van fysiologische scheikunde. Hij ontwikkelde één van de eerste spirometers en in 1856 publiceerde hij een eerste werk, waarin hij vooral aandacht besteedde aan de werking van het menselijk lichaam. Hij registreerde tot vijftig keer per dag de eigen lichaamstemperatuur en pols.
In de autobiografie van de Zweedse Professor Lars Gabriel Branting (1799-1862), een pionier van de fysiotherapie, verscheen de term kinedynamik 55 keer en tweemaal werd kinesilogy vermeld.
Chronologisch verscheen de Engelse spelling kinesiology reeds in de biografische schets van de Zweed Peter Henry Ling (1776-1839), die door zijn landgenoot Professor Carl August Georgii (1808-1881) in 1854 gepubliceerd werd. Eigenaardig genoeg werd de term niet vermeld in de Franse tekst 'Kinésithérapie ou traitement des maladies par le mouvement selon la méthode de Ling' uit 1847 van dezelfde auteur.
De stap van pedagogische naar medische gymnastiek werd in Nederland door de hygiënisten gezet. Door toedoen van de arts-hygiënist Gerard Allebé (1810-1892) gebruikte men in de Amsterdamse gymnastiekschool van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen de medische gymnastiek bij arme kinderen met houdingsafwijkingen. In 1857 was die taak voor de aan de school verbonden 'stadsorthopedist' Justus L. Dusseau (1824-1887) voorbehouden. In deze school werden ook gymnastiekleraars opgeleid. Om zijn taak behoorlijk te kunnen vervullen reisde Dusseau naar Scandinavië en bezocht hij onder andere het bekende Centraal Gymnastiek Instituut te Stockholm.
De Franse wetenschapper Nicolas Dally (1795-1862) wordt beschouwd als de vader van de kinesiologie. In 1857 publiceerde hij zijn meesterwerk 'Cinésiologie ou science du mouvement dans ses rapports avec l'éducation, l'hygiéne et la thérapie', een turf van 823 pagina’s met tekst en illustraties. In dat boek synthetiseerde hij de Europese en niet-Europese wetenschappelijke publicaties uit die tijd. Hij verklaarde zijn concepten en onderstreepte het groot belang van oefeningen in de ontwikkeling en de verbetering van vaardigheden, de vorming van karakteristieken en in het verwerven van kennis en vaardigheden gericht op de voordelen voor de menselijke gezondheid en het behoud.
De Zweedse orthopedist Gustav Zander (1835-1920) gebruikte als eerste gewichtstoestellen met variabele weerstanden. In Stockholm startte hij de eerste Sandell sportschool die met 27 aangepaste toestellen was uitgerust.
Later fabriceerde hij 37 verschillende toestellen voor actieve bewegingen, acht voor passieve, elf voor orthopedische correcties en veertien voor mechanische werking. Elk eenvoudig te bedienen toestel produceerde een speciale, juist bepaalde beweging die ofwel via de spierkracht van de proefpersoon werkte ofwel via zijn gewicht, maar ook via een motor op stoom, gas of elektriciteit. Zander presenteerde zijn toestellen op de tentoonstellingen van Philadelphia (1876), Brussel (1876) en Parijs (1878) en opende wereldwijd de medico-mechanische Zander instituten waar onder dokterstoezicht enkel zijn methode en gebreveteerd materiaal gebruikt mocht worden. In 1893 waren er in Europa en Amerika al 24 instituten, in 1911 telde men er wereldwijd 202. Deze uitvinder van de mecanotherapie wordt dan ook terecht als de voorloper van de moderne fitnessapparatuur gecrediteerd.
De Schot Archibald MacLaren (1820-1884) opende in 1858 een goed uitgeruste gymzaal aan de Universiteit van Oxford, waar telkens twaalf legerofficieren werden opgeleid die de fysieke training in het Britse leger moesten implementeren.
De Duitse Professor Fysiologie Ernst Wilhelm von Brücke (1819-1892) en de Franse anatoom Louis-Antoine Ranvier (1835-1922) beschreven microscopisch de fibrillaire structuur van spierweefsel en zijn heterogene met afwisselend lichte en donkere gebieden.
De Britse arts Edward Smith
(1819-1874) ontwikkelde een draagbaar open-circuit toestel voor
experimenten op mensen, waarbij de proefpersoon een metalen masker met
kleppen droeg en waarvoor hij een droge-gasmeter gebruikte die de
ingeademde
lucht mat en met zwavelzuur en kaliumoplossingen gevulde containers om waterdamp en koolstofdioxide te absorberen. Beide containers
werden nadien gewogen voor het bepalen van de koolstofdioxide-output. Voor het verwijderen van de waterdamp werd de
uitgeademde lucht door een fles geleid die in sterk zwavelzuur
gedrenkt puimsteen bevatte, en
daarna via een vat waar het in contact kwam met kaliumhydroxide om de CO
te absorberen, waarvan de hoeveelheid geverifieerd werd via de gewichtstoename van het vat. Hij experimenteerde met dit toestel in
rust maar ook tijdens wandelingen aan 2 en 3 m.p.h. Hij mat geen
zuurstofconsumptie, maar zijn gegevens over de CO-productie waren
nauwkeurig. Zijn eerste groot fysiologisch onderzoek
op mensen werd in Londen uitgevoerd waarbij hij de effecten van dwangarbeid op
gevangenen onderzocht. Hij wilde bepalen of zware
handenarbeid de gezondheid en het welzijn
van de gevangenen negatief beïnvloedde en of het als een wrede en ongebruikelijke straf moest beschouwd worden. Hij publiceerde zijn onderzoek onder de titel 'The
Influence of the Labour of the Tread-wheel over Respiration and
Pulsation, and its Relation to the Waste of the System, and the Dietary
of The Prisoners'.
De absorptietrein die kenmerkend zou worden voor ademhalingsapparaten begon met het toestel van Smith duidelijke vorm aan te nemen. Een masker (A), een spirometer (B), de lucht werd gedroogd met zwavelzuur en puimsteen (C), de absorptie van koolstofdioxide gebeurde in alkali (D), het opnieuw drogen van lucht met zwavelzuur (C'). (F) is de weegschaal voor de alkali- en zwavelzuur-containers en de koolzuurproductie werd gravimetrisch bepaald.
Hugh Owen Thomas (1834-1891), een chirurg uit Wales, werd in het Verenigd Koninkrijk als de vader van de Orthopedie beschouwd. Hij ontwierp de 'Thomas splint', de ‘Thomas collar', orthesen voor onderste ledematen en heup en ontwikkelde voor vervormingen de onderzoeksmethode in liggende houding.