In het 'Lehrbuch der physiologie des menschen: Unter mitwirkung der herren prof. du Bois-Reymond, prof. Cohnheim, prof Ellenberger, u.a.' van Nathan Zuntz (1847-1920) verscheen op pagina 637 in het Hoofdstuk XXII 'Stoff-und Kraftwechsel' bovenstaande tekening van het eerste door Henri Regnault (1810-1878) en Jules Reiset (1818-1896) ontwikkelde gesloten-circuit-systeem om de zuurstofconsumptie en de koolstofdioxideproductie te meten.
Een pedometer uit 1852 ontwikkeld door Negretti & Zambra.
De Nederlandse arts Antonius Mathijsen (1805-1878), chirurg in het Nederlandse Leger, was de eerste die gips gebruikte om gebroken botten te immobiliseren. Hij ontdekte dat in water ondergedompelde casting verhardde bij drogen en daardoor de de botten immobiliseerde. In 1852 publiceerde hij de resultaten van zijn uitvinding in het Nederlandse medische tijdschrift 'Repertoire'.
In 1853 gaf de in Duitsland geboren Nederlandse arts Johan Georg Mezger (1838-1909) een nieuwe impuls aan de massagepraktijk waaraan hij voor de behandeling van verstuikingen passieve en actieve mobilisatie toevoegde. Afgestudeerd aan de Universiteit van Leiden werd hij een van de eerste fysiotherapeuten ter wereld. Hij had meteen succes en verwierf daardoor Europese faam. Zo werkte hij aan de koninklijke hoven van Pruisen, Rusland, Scandinavië, en Parijs. Zijn methode werd in Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk toegepast en heel wat collega’s kwamen zich bij hem bijscholen. Als voorwaarde stelde hij dat ze een artsendiploma moesten hebben en drie maanden bij hem moesten blijven. Mezger ontving zijn patiënten in de salons van het Amsterdamse Amstelhotel, maar na zijn huwelijk verliet hij de Nederlandse hoofdstad en in 1889 opende hij het ‘Badpaviljoen’ aan de Noordzeekust, een centrum voor thalassotherapie. Hij ontving de patiënten in zijn villa ‘Irma’ en ging niet meer op verplaatsing, zelfs niet voor prinsen, prinsessen, koningen of koninginnen.
Hoewel reeds vrij populair in de achttiende eeuw, maar toen nog weggelegd voor een mondain cliënteel, vierden de thermen hun hoogdagen in de negentiende eeuw. Die eeuw werd door enorme investeringen in thermische baden gekenmerkt, men zocht steeds opnieuw nieuwe bronnen en op zeker ogenblik waren er 210 in gebruik. De thermische artsen werden steeds talrijker en in 1853 verenigden ze zich in Parijs in de Société d'Hydrologie Médicale, in 1858 volgde een gelijkaardige vereniging in de Midi. De opleiding hydrologie werd aan de medische faculteiten van Lille, Bordeaux en Toulouse gedoceerd.
In Parijs richtte professor Louis Landouzy (1845-1909) de afdeling crénothérapie op, een ziektebehandeling met bronwater. Van 1899 tot 1911 organiseerde hij jaarlijkse studiereizen voor honderden artsen van alle mogelijke nationaliteiten. De ontdekking van ionisatie, sporenelementen, edelgassen en radioactiviteit verrijkte de waarde van hydrotherapie, waaraan vrij vlug heliotherapie (behandeling via de zon) en thalassotherapie (behandeling met zeewater) gekoppeld werden. De technieken richtten er zich vrij vlug op om het thermisch water zo dicht mogelijk bij het te behandelen gebied te brengen: nasale douches, inhalaties, gorgelen, spoelingen van de blaas, vaginale irrigatie, rectale infusen, en natuurlijk het drinken van het water en hun gebruik bij lichaamsmassage.
De Duitse arts Hermann von Helmholtz (1821-1894), de uitvinder van de oftalmoscoop, leverde een belangrijke bijdrage in de ontwikkeling van de electrocardiograaf. In 1853 beschreef hij de drie principes die de distributie van elektrische stromen in volumeconductors beheersen: het principe van 'wederkerigheid', het principe van 'superpositie' en het principe van 'electromotieve oppervlakte'. De fysiologen uit die tijd schonken weinig aandacht aan deze principes, maar in 1950 werden ze door Wilson en Bailey toegepast.
De invloed van elektriciteit op het menselijk lichaam werd meer en meer bekend, maar trok ook heel wat charlatans en kwakzalvers aan. Nadat een acteur van de Luxemburgse overheid toelating kreeg om met behulp van elektriciteit nummertjes op te voeren, schreef het Luxemburgs Ärztekollegiums een brief naar het Ministerie met de vraag om deze vergunning onmiddellijk in te trekken indien de acteur zijn optreden misbruikte om nep genezingen te verrichten.
Nadat de Duitse Professor Geneeskunde Johann Lukas Schönlein (1793-1864) over de succesvolle elektromagnetische behandeling van patiënten met een beroerte berichtte, ging de bal aan het rollen. Voor verlamming en zelfs impotentie was eindelijk een behandeling beschikbaar.
De Duitse Orthopeed Michael Moritz Eulenburg (1811-1887) leerde het systeem van Pehr Hendrik Ling (1766-1839) kennen tijdens een reis naar Zweden. Met assistentie van Hjalmar-Fredrik Ling (1820-1886), de broer van Pehr Hednrik, richtte hij in september 1851 het eerste instituut voor orthopedie en gymnastiek op in Berlijn en twee jaar later publiceerde hij ‘Die schwedische Heil-Gymnastik. Versuch einer wissenschaftlichen Begründung derselben’
Maar ook de Berlijnse arts Albert C. Neumann (1803-1876) bracht de Zweedse medische gymnastiek naar Duitsland. Hij definieerde als eerste het beroep 'gymnast' en zette zich in voor de professionele emancipatie van de vrouw. In 1853 opende hij de eerste 'Gymnastikschule für Damen'.
De Franse fysioloog Claude Bernard (1813-1878) ontdekte de glycogeenfunctie van de lever waarbij hij suggereerde dat koolhydraten een essentiële rol speelden in het leveren van energie tijdens het samentrekken van de spieren.
Via luchtdichte kamers berekende de Franse natuurkundige Gustav-Adolf Hirn (1815-1890) het mechanisch equivalent van warmte. Hij onderzocht de inhoud uitgeademde lucht op koolstofdioxide, zuurstof en stikstof. In een calorimeterkamer installeerde Hirn een waterrad, een motor buiten de kamer zorgde voor een continue regelmatige beweging. De proefpersoon beklom de rijdende roltrap rechtstaande. Gelijktijdig was hij aan twee gazometers gekoppeld: aan eentje via een buis in de neus voor de inspiratie, aan de andere via een buis in de mond voor de expiratie. De proefpersoon moest inademen via de neus en uitademen via de mond. Hirn gaf toe dat dit soort onderzoek een zekere intelligentie, vaardigheid en goodwill van de proefpersoon vereiste. De hoeveelheid geproduceerde arbeid stemde overeen met het product van het afgelegde parcours met het gewicht van de proefpersoon. Hirn suggereerde op precieze wijze de mogelijkheid om de motor op de wielen te vervangen door een rem, waardoor men volgens hem meteen het werk van de menselijke motor kon meten. Dit remprincipe werd fundamenteel in de moderne ergometrie. Hirn deed heel wat ervaring op bij mensen en toonde bij zijn experimenten het principe van de Franse mathematicus Sadi Carnot (1796-1832) aan, de gelijkheid van thermische en de mechanische energie. Zijn boek 'Conséquences philosophiques de la théorie de la thermodynamique' uit 1868 mag als een zeer belangrijk werk uit de negentiende eeuw beschouwd worden.
De Amerikaanse arts William H. Byford (1817-1890) publiceerde in de American Journal of Medical Sciences het artikel 'On the Physiology of Exercise', blijkbaar een van de allereerste bijdragen over sportfysiologie.