In 1764 betoogde de Zwitserse arts Johan Zimmerman (1728-1795), dat een goede gemoedstoestand afhankelijk was van de lucht, voeding en voldoende lichaamsbeweging.
Ook de verlichtingsdenker Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) pleitte voor een natuurlijke benadering van gezondheid, waarbij de mens in harmonie leeft met de natuur. Hij had geen hoge dunk over medicijnen en geloofde dat de gezondheid en de constitutie versterkt konden worden door handarbeid en lichaamsbeweging. In zijn boek Émile uit 1762 schreef hij dat mannen zowel hun geest als hun lichaam moesten oefenen en dat zij die het langst leefden, degenen waren die de meeste lichaamsbeweging hadden gedaan.
1769
De Schotse arts William Buchan (1729-1805) publiceerde zijn populaire 'Domestic Medicine', waarin hij stelde:
"Van alle oorzaken die samenwerken om het leven van de mens kort en ellendig te maken, heeft er geen enkele meer invloed dan de behoefte voor een goede oefening."
Hij verklaarde ook:
"Oefenen alleen zou vele niet te genezen ziekten voorkomen en zou andere elimineren waar geneeskunde vruchteloos is."
Beïnvloed door de ideeën van Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) over de 'Nature Humaine', opende de Duitse theoloog, pedagoog, filantroop en schrijver Johann Bernard Basedow (1724-1790) (foto) in 1774 zijn Philanthropinum in Dessau. In deze pedagogische instelling lag de nadruk op lichamelijke oefening en sport, met ondermeer worstelen, hardlopen, paardrijden, schermen, voltige en dansen. Zelfs de schooluniformen, die in die tijd vaak zwaar en beklemmend waren, werden comfortabeler gemaakt om de leerlingen een grotere bewegingsvrijheid te geven.
De Franse chemicus Antoine Laurent de Lavoisier (1743–1794) ontdekte dat dieren die in een afgesloten ruimte werden opgesloten, zuurstof haalden uit de lucht van die ruimte en koolstofdioxide produceerden.
Horlogemaker Abraham-Louis Perrelet (1729-1826) uit het Zwitserse Le Locle in de buurt van Neuchâtel ontwikkelde in 1777 een combinatie van een pedometer en een zichzelf opwindende horloge. De horloge was uitgerust met een inwendig en bewegingsgevoelig mechanisme, dat in de jaszak werd gedragen en op de bewegingen van de proefpersoon reageerde. Het kon acht dagen lopen en werd door het wandelen binnen de acht tot vijftien minuten terug opgeladen.
De Oostenrijkse arts Franz Anton Mesmer (1734-1815) beweerde dat hij zieken kon genezen met ‘dierlijk magnetisme’. Nadat hij verwikkeld raakte in een schandaal rond een blinde clavecimbelspeelster, waarvan de ouders hem aanklaagden, moest hij Wenen ontvluchten. Hij vestigde zich in Parijs waar hij een druk bezocht kabinet opende.
Hij ontwierp de ‘baquet’, die uit een grote, ronde, houten bak bestond, die gevuld was met ‘gemagnetiseerd water’ met daarin ijzeren staven. Op die manier kon hij meerdere patiënten gelijktijdig behandelen.
Maar Messmer behandelde sommige patiënten ook individueel met hypnose en directe manipulaties. In 1784 ontmaskerde een commissie van wetenschappers hem als charlatan en zijn ‘mesmerisme’ viel in diskrediet. In 1825 verbood l'Académie de Médecine en verschillende Cours de Justice de artsen om in hun praktijk de ‘dierlijk magnetismetherapie’ te gebruiken.
In zijn werk 'Gymnastique Médicinale et Chirurgicale' beschreef de Franse chirurg Joseph Clement Tissot (1747-1826) van het leger van Napoleon, de therapeutische toepassingen van lichaamsoefeningen. Het werk is een van de vroegste geschriften over fysiotherapie en verscheen zelfs nog voor de publicaties van de Zweedse gymnastiek pionier Per Henrik Ling (1776-1839). In het eerste deel onderzocht Tissot het effect van beweging en rust op gezondheid. Hij realiseerde zich dat actieve en passieve bewegingen van de patiënt noodzakelijk zijn om decubitus en "stijfheid en adhesies van de gewrichten" te vermijden. Hij schonk voor het uitvoeren van zijn bewegingstherapie veel aandacht aan een correcte en aangepaste selectie van oefening en belastingsdosering. In deel twee beschreef hij systematisch fysiotherapeutische oefeningen voor de behandeling van rachitis, beroerte, reuma, jicht en andere chirurgische en orthopedische indicaties.
In 1780 opende de Zwitserse arts Jean-André Venel (1740–1791) de eerste orthopedische kliniek ter wereld in Orbe. In zijn instituut, dat model stond voor heel wat Europese hospitalen, werden ook heel wat orthopedische toestellen ontwikkeld voor de behandeling van kinderen.