De Italiaanse hoogleraar Bernardino Ramazzini (1633-1714), algemeen beschouwd als de eerste arbeidsgeneesheer, onderzocht systematisch werkgebonden ziekten, met speciale aandacht voor die van jockeys, atleten en hardlopers.
De Duitse arts en chemicus Friedrich Hoffmann (1660-1742) beschreef de medische lichaamsbeweging in zijn 'De Motu Optima Corporis Medicina', waarbij hij een onderscheid maakte tussen passieve en actieve beweging. Ook hij gebruikte lichaamsoefeningen voor het verbeteren van de gezondheid.
In Londen publiceerde de Britse arts Francis Fuller (1670-1705) 'Medical Gymnastics: A Treatise Concerning the Power of Exercise', een van de meest aangrijpende discussies over de rol van oefenen als medicijn, zowel op het vlak van genezing als op preventie van aandoeningen. Hij sprak proefondervindelijk, want na een krachtige externe behandeling van een jeukaanval zat hij geplaagd met een ernstige, met dyspepsie gepaard gaande hypochondrie, die hij behandelde met met braakmiddelen en oefeningen op een paard. Zo stelde hij:
"Dat het gebruik van oefeningen erg veel bijdraagt tot het behoud van gezondheid wordt nauwelijks betwist; maar dat het bij bepaalde kwalen, als nauwelijks iets anders geldt, ook curatief zou blijken lijkt bij heel wat mensen weinig krediet te krijgen, die hoewel ze gehoor geven aan een arts als hij hen aanraadt frequent gebruik te maken van paardrijden, of enige andere vorm van oefening; maar er tenslotte op neerkijken als was het een verloren methode, en eerder een effect van zijn onvermogen om hen te verlichten, dan van zijn overtuiging dat er geen grote zaak is in wat hij adviseert: Zo bedriegen ze dus zichzelf door een nalatige onverschilligheid en laten ze gouden herstelkansen glippen, door een hevige strijd, wat niet kon worden verkregen door enkele het gebruik van medicijnen."
Op 18-jarige leeftijd studeerde de Italiaan Giovanni Maria Lancisi (1654-1720) af als arts aan de Universiteit van Rome en hij werd achtereenvolgens lijfarts van de Pausen Innocentius XI, (1611-1689), Innocentius XII (1615-1700) en Clementius XI (1649-1721). Op verzoek van Clementius XI schreef hij het proefschrift 'De subitaneis mortibus' (Over de plotse dood) om het toenemend aantal plotse doden in Rome te verklaren. Lancisi wijdde die plotse dood aan cerebrale haemoragie, het vegeteren van de hartkleppen en aan cardiale hypertrofie en dilatatie. In 'De motu cordis et aneurysmatibus', een ander beroemd werk uit 1728, omschreef hij de verschillende oorzaken van hartvergroting en hij was ook de eerste die syfilis vermeldde als oorzaak van aneurisma's, waarmee hij een opvallende bijdrage leverde aan de kennis van cardiale pathologie. Lancini omschreef ook ongewone structuren aan de ingang van de aorta.
Voor een correcte polsmeting vond de Engelse arts Sir John Floyer (1649-1734) de 'one minute pulse watch' uit. Floyer was een van de eersten die de pols voelde in de dagelijkse praktijk. Hij noteerde zijn metingen en observaties waarmee hij een relatie wilde leggen tussen de pols en andere parameters, zoals ademhalingsritme, temperatuur, barometerstand, leeftijd, geslacht, seizoen en zelfs de klimaatgordel waarin de metingen gebeurde. In het begin gebruikte hij voor zijn tijdsopname de minutenwijzer van een penduleklok.
Daarna vroeg hij aan horlogemaker Samuel Watson (1687-1710), een beschermeling van Sir Isaac Newton (1642-1727), om een horloge aan te passen voor zijn polsregistratie. Buiten een tweede wijzer had de 'pulse watch' ook een speciale hendel die het mechanisme kon stoppen. Met dit nieuwe toestel berekende hij de precieze ratio tussen bloed en lichaamsgewicht. Het was de eerste chronometer, die exact zestig seconden liep en speciaal vervaardigd werd voor het tellen van het aantal pulsen per minuut. De 'Pulse Watch' was zowel op Galen (129-200) geïnspireerd als op Sanctorius (1561-1636). Floyer gebruikte het toestel om precieze metingen van de polssnelheid te bekomen, in plaats van ze als 'zwak', 'snel', of 'galopperend' te omschrijven en was daarmee de eerste arts die nauwkeurig de pols chronometreerde.
Gedurende hun studie over de anatomie en de fysiologie van het hart analyseerden anderen de perifere pols, die de mechanische expressie was van cardiale activiteit. In 1713 gebruikte de Duitse huisarts Michael Bernhard Valentini (1657-1725) in zijn dagelijkse praktijk 'polsdiagrammen'.
De Graham-Desagulier Dynamometer werd door George Graham (1673-1751) uitgevonden en vermeld in de geschriften van Jean Desaguliers (1683-1744). Het toestel werkte via een hendel en door het aanpassen van een glijdend gewicht op de balansarm tot de gecontracteerde spier het net kon tillen.
George Graham (1673–1751) was een Engelse horlogemaker en uitvinder. Jean Desaguliers (1683–1744) was een in Frankrijk geboren Britse natuurfilosoof die voor zijn ontdekking van de eigenschappen van elektriciteit in 1741 bekroond werd met de prestigieuze Copley award van de Royal London Society.
De Duitse arts en chemicus Friedrich Hoffmann (1660-1742) promoveerde met experimenteel onderzoek over de effecten van lichaamsbeweging op het menselijke cardiovasculaire systeem en op de spijsvertering.
De Franse arts Nicolas Andry de Boisregard (1658-1742), die ook decaan was van de Faculteit Geneeskunde aan de Universiteit van Parijs, publiceerde 'L'Orthopédie ou l'Art de prévenir et de corriger dans les enfants les difformités du corps', waarin hij een gedetailleerde beschrijving gaf van een therapie met lichaamsoefeningen.